conjunctuurindicator
is een `instrument` dat de verwachte conjuncturele ontwikkeling aangeeft.
conjunctuurmodel
is een economisch model waarin het accent ligt bij de vraagzijde van het economisch proces. De aanbodfactoren zijn een gegeven en (in principe) onveranderlijk.
consumptiefunctie
beschrijft het verband tussen de voorgenomen consumptie en het nationaal inkomen. Het beschrijft het gedrag van de consumenten (en wordt dus ook een gedragsvergelijking genoemd). Is de consumptiefunctie bekend, dan is de
crisis
is het omslagpunt, waarbij de
definitievergelijking (=identiteit)
is een gelijkheid die altijd waar is. In feite geeft het een bepaalde `afspraak` weer, die altijd juist is. Bijvoorbeeld Y= C + S + B of W= C + I + O + E -M
deflatie
is het dalen van de effectieve vraag en kan een daling tot gevolg van het algemeen prijspeil. Zie ook
depressie
zie
diepte-investeringen
zijn investeringen in productievere machines. Meestal gaat het om arbeidsbesparende machines, maar het kan ook een besparing op kapitaal zijn. In het algemeen kan men stellen dat diepte-investeringen leiden tot een hogere
effectieve vraag
de (ex ante) bestedingen van consumenten, producenten, over heid en buitenland, die beslag leggen op de
.
endogene grootheid
grootheid die afhankelijk is van het
evenwichtsinkomen.
het inkomen waarbij Y=EV, Dit betekent dat de
evenwichtsvergelijking
beschrijving van de voorwaarde waaronder een model in evenwicht is. In het keynesiaanse model is de evenwichtsvoorwaarde dat het nationaal inkomen gelijk is aan de voorgenomen bestedingen (= effectieve vraag). De effectieve vraag kan dan worden gerealiseerd. Dit leidt meestal tot de uitdrukking Y = EV; of Y = (C + I + O + E - M ) ex ante. N.B.: de definitie van de effectieve vraag EV = (C + I + O + E - M ) ex ante is natuurlijk een definitievergelijking of identiteit!.
ex ante
betekent voorgenomen of van plan zijn.Bijvoorbeeld de
ex post
betekent achteraf of gerealiseerd. Zie ook
exogene grootheid
van `buitenaf` gegeven grootheden met behulp waarvan de
externe effecten
neven-productie-effecten die, omdat ze buiten het prijs- en marktmechanisme vallen, niet in de prijs van het eind product zijn verrekend. Men onderscheidt
frictiewerkloosheid
onstaat omdat er tijd verstrijkt tussen het werkloos worden en het vinden van de reeds aanwezige vacature. Deze werkloosheid kan verminderd worden door een betere informatievoorziening van bijvoorbeeld de arbeidsbureau`s (allemaal een aansluiting op het internet en een actueel vacaturebestand!) en kortere sollicitatieprocedures. Externe link:
geïnduceerd
betekent dat bijvoorbeeld de consumptie, investeringen, overheidsbestedingen etc. afhankelijk zijn van het nationaal inkomen. In de vergelijking C = cY + Co is de term cY de geïnduceerde consumptie.
gedragsvergelijking
beschrijft het gedrag van deelnemers aan het economisch proces. Voorbeelden voor een gedragsvergelijking zijn de consumptiefunctie, de investeringsfunctie, de functie van de overheidsbestedingen, etc.
gemiddelde arbeidsproductiviteit
de hoeveelheid productie per persoon per tijdseenheid.
gemiddelde consumptiequote
de breuk die laat zien welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt geconsumeerd bij een bepaald inkomen.
gemiddelde spaarquote
de breuk die laat zien welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt gespaard bij een bepaald inkomen.
gesloten model
betekent een economisch model zonder buitenland. In tegenstelling tot een
hausse
de
hoogconjunctuur
zie het begrip hausse of
human capital
is de opvatting dat onderwijs een investering is in mensen en dat mensen hierdoor meer waard zijn, d.w.z. nuttiger voor de maatschappij. Daarom kunnen uitgaven voor het onderwijs ook gezien worden als een investering in `menselijk kapitaal`
identiteit/ definitievergelijking
is een gelijkheid die (per definitie) altijd waar is. Zie ook het begrip
importlek
een deel van elke toename van het nationaal inkomen `lekt` weg naar het buitenland.Dit proces maakt dat de waarde van de
inflatie
meestal wordt hier een algehele stijging van het prijspeil bedoeld. Als uitgangspunt neemt men het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. Men onderscheidt
inkomensevenwicht
de
institutionele vergelijking
geeft het verband tussen economische grootheden, die het gevolg zijn van beslissingen van institutionele aard. Een voorbeeld hiervan is de belastingvergelijking B = bY + Bo die het gevolg is van beslissingen van de politiek (parlement).
investeringseffecten
zijn te onderscheiden in het
investeringsvraag
is de vraag naar kapitaalgoederen. Deze vraag is o.a. afhankelijk van de toekomstverwachtingen (winstverwachtingen en wereldconjunctuur) en de ontwikkeling van de rentestand.
IS-curve/functie
verband tussen de rentestand en het nationaal ikomen, waarbij evenwicht is in de reële sfeer. Dit is een dalende curve (negatief verband) omdat als de rente stijgt, nemen de investeringen af, daalt de
klassieken
hieronder verstaat men de economen èn de theorie vanaf het onstaan van de economische wetenschap ( ongeveer het jaar dat
kondratieff-golf
is een lange golfbeweging, waarvan één cyclus een periode van 30 à 50 jaar betreft. De golfbeweging kan opgevat worden als een schommeling in de trend (
Eerste periode vette jaren van ongeveer 1780 tot 1815 met als basisinnovaties de textielindustrie, het toepassen van waterkracht, het aanleggen van havens, kanalen en verharde wegen en straten.
Tweede periode vette jaren van ongeveer 1845 tot 1875 met als basisinnovaties de spoorwegnetten, de gasverlichting en de telegraaf.
Derde periode vette jaren van ongeveer 1890 tot 1916 met als basisinnovaties de elektrotechniek, de automobielindustrie en de opkomst van de chemie.
Vierde periode vette jaren van ongeveer 1944 tot 1975 met als innovatie de snelle verspreiding van een reeks duurzame huishoudelijke consumptiegoederen.
Vijfde periode vette jaren van ongeveer 1995 tot misschien 2020? met als innovatie de talrijke ICT-toepassingen
Let wel dat tussen de perioden van vette jaren de perioden van magere jaren liggen!
(bron: ESB nr 4245, blz 171; artikel van Alfred Kleinknecht, hoogleraar innovatie, TU Delft)
korte-termijn model
is een model waarbij van een constante
kosteninflatie
is het stijgen van het algemeen prijspeil als gevolg het stijgen van de prijzen van de productiefactoren. Zie ook
laagconjunctuur
de
lange golfbeweging
is een golfbeweging van 30 tot 50 jaar. Zie de
lekken
in de economie (economisch model) zijn het spaarlek, belastinglek en importlek. Als gevolg van de lekken is de waarde van de multiplier laag, omdat bij het `inkomensdoorgeefproces` elke keer voor een economie koopkracht weglekt door besparingen, belastingen en importen. Voor een zeer open economie met ook een hoge belastingdruk nadert van de multiplier de waarde tot 1. Met andere woorden: van een multiplierfactor is dan nauwelijks sprake. Dit wordt het Haavelmo-effect genoemd.
liquiditeitsval (liquiditytrap)
bij stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid zal het extra geld in de inactieve kassen verdwijnen. Zie ook
LM-curve/functie
verband tussen de rentestand en het nationaal inkomen, waarbij evenwicht is in de
macro-aanbodcurve
geeft het verband tussen het prijsniveau en het productievolume dat de ondenemingen van plan zijn aan te bieden. Het aanvankelijk horizontaal verloop maar later progressief stijgend kan als volgt worden verklaard: Bij onderbesteding (en dus werkloosheid) kan de productie veriëren bij ongeveer het zelfde prijsniveau, maar bij volledige bezetting (en dus volledige werkgelegenheid) zal alleen een hogere productie tot stand komen bij een hoger loon- en prijsniveau.
macro-vraagvurve
geeft het verband tussen het prijsniveau en het reële nationaal product. Het dalend verloop kan als volgt worden verklaard: prijsdaling => toename van de reële kasvoorraad => daling van de rentestand => toename van de investeringen => stijging van de effectieve vraag => stijging van het reële nationaal product.
marginale consumptiequote
is de verhouding tussen de stijging van de consumptie en de stijging van het nationaal inkomen. Het is de richtingscoëfficiënt in de consumptiefunctie. De som van de marginale consumptiequote en marginale spaarquote zijn tezamen één. Immers als men van elke extra gulden drie kwartjes consumeert, dan spaart men één kwartje. Drie kwartjes plus één kwartje is weer een gulden.
marginale spaarquote
is de verhouding tussen de stijging van de besparingen en de stijging van het nationaal inkomen. Het is de richtingscoëfficiënt in de spaarfunctie.
model
is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, en beschrijft hierdoor slechts de samenhang tussen de belangrijkste (economische) grootheden. Het voordeel van het werken met modellen is het analytische karakter (simulatie), waarbij men de beperkte geldigheid m.b.t. de actualiteit niet uit het oog mag verliezen. Dit probleem kan worden ondervangen door meer grootheden en parameters toe te voegen. Het model krijgt hierdoor een meer realistischer karakter maar wordt wel veel ingewikkelder.
monetaire sfeer
betreft de monetaire sector, of ook wel de geldsfeer genoemd. Dit betreft een uitwerking van de liquiditeitsvoorkeurtheorie van Keynes, waardoor de invloed van de actieve en inactieve kas op het model tot uitdrukking komt.
multiplier
is het getal dat aangeeft in welke mate het nationaal inkomen verandert als de
negatieve externe effecten
zijn negatieve welvaartseffecten van de productie die niet in de prijs van het product tot uitdrukking komen. Zie ook
onderbesteding
de
overbesteding (= hausse)
de
overspannen arbeidsmarkt
de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid. De effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit. Door de schaarste aan arbeidskrachten leidt deze situatie tot een stijging van de lonen.
participatiegraad
is de omvang van
positieve externe effecten
zijn
productiecapaciteit
de maximale hoeveelheid goederen en diensten die in een periode kan worden voortgebracht als alle productiefactoren volledig zijn ingeschakeld. De volgende factoren bepalen de hoogte van de productiecapaciteit: omvang en kwaliteit van de
Toename van de productiecapciteit is mogelijk door nieuwe investeringen (meer kapitaalgoederen zoals bijvoorbeeld machines en gebouwen - fabrieken), scholing (beter geschoolde werknemers leveren meer en betere prestaties) en verdere ontwikkeling van de techniek (toepassen van nieuwe - betere technieken vergroot de productiviteit).
productiviteit
is de productie per productiefactor per tijdseenheid. Men onderscheidt de
recessie
is een `kleine` economische terugval. Er is sprake van afnemende economische groei of een geringe daling van het nationaal inkomen.
seizoenbeweging
is een schommeling in de economische grootheden als gevolg van de invloed van de jaargetijden.
Externe link:
spaarfunctie (macro-economische)
beschrijft het verband tussen de voorgenomen besparingen en het nationaal inkomen. Is de
spaarparadox
het verschijnsel dat bij toename van de spaarneiging (grotere marginale spaarquote) achteraf blijkt dat de totale besparingen lager zijn. Dit verschijnsel kan als het volgt worden verklaard: Bij een toename van de
sparen Keynes versus Klassieken
houdt in dat volgens
stagflatie
is het samengaan van inflatie en werkloosheid. Het woord is een samentrekking van inflatie en stagnatie (stagnerende economie) en heeft zich eind zeventiger jaren voorgedaan. De oorzaken van stagflatie liggen vooral bij de aanbodzijde (structureel).
stroomgrootheid
is een grootheid die in een bepaalde periode (bijvoorbeeld één jaar) wordt gemeten. Voorbeelden van stroomgrootheden zijn: nationaal inkomen, omzet en kosten. Voorbeelden voor voorraadgrootheden zijn de maatschappelijke geldhoeveelheid, de kapitaal- goederenvoorraad en de beroepsbevolking.
structurele ontwikkeling
betreft een verandering in de aanbodfactoren (de
stuctureel
een probleem is structureel als de oorzaak van het probleem bij de
stucturele werkloosheid
heeft zijn oorzaak bij de
technische ontwikkeling
heeft tot gevolg dat de kapitaalgoederen verbeteren (productiever worden), en dat het leidt tot betere en-of nieuwe producten (innovaties). De technische ontwikkeling kan in beperkte gevallen leiden tot verbeteringen van de huidige kapitaalgoederen, maar zal meestal gericht zijn op nieuwe kapitaalgoederen. Technische ontwikkeling kan zowel arbeidsbesparend als kapitaalbesparend zijn. Voor de arbeidsmarkt kan technische ontwikkeling leiden tot structurele werkloosheid.
trend
is de beweging van de
voorraadgrootheid
is een grootheid waarvan de omvang op een bepaald moment vaststaat, in tegenstelling tot een
vraagfactoren
zijn de componenten (=samenstellende delen) van de
wet van Say
volgens deze