de buit zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ bœyt ] wat je gestolen hebt Voorbeelden: 'De buit bestaat uit geld en sieraden.' , 'oorlogsbuit' Synoniemen: aanwinst acquest jachtbuit prooi roof vangst Spreekwoorden en zegswijzen • de vuile was buit en hangen (=over onaangename zaken spreken met buitenstaanders) &bull...
1) Aanwinst 2) Acquest 3) Bungalow 4) De vangst na een overval of rooftocht 5) Gestolen goed 6) Gestolen waar 7) Iets van waarde dat gestolen is 8) Jachtbuit 9) Massa 10) Opbrengst 11) Poet 12) Prijs 13) Prooi 14) Prooi voor een roofdier 15) Resultaat van plundering 16) Roof 17) Roofgoed 18) Schatten die door piraten worden verzameld 1) Aanwinst 2) Acquest 3) Captuur 4) Hoop 5) Massa 6) Opbrengst 7) Pluk 8) Poet 9) Prooi 10) Prijs 11) Roof 12) Roofgoed 13) Vangst 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Buit``] Alle voorwerpen, die de overwinnaar aan den vijand in eenen veldslag, na de bestorming eener stad als anderszins ontneemt. Men onderscheidt echter in het bijzonder van den buit, de zegeteekenen, waaronder men dan verstaat alles wat den staat, waartoe het overwinnende leger behoort, toekomt, als ...
dingen die je hebt gestolen of veroverd vb: de dief had zijn buit verstopt in het bos
Geld
wat men veroverd heeft; (verouderd) ruil
wat men veroverd heeft