Academia.eduAcademia.edu

De pagus Texandria

2019, Taxandria

In this article the author contributes to the ongoing discourse on the pagus Texandria. First he makes an inventory of the possessions of the bishop of Liège and various religious institutions based in Liège in de bailiwick of ‘s-Hertogenbosch in the late medieval period. The picture that emerges is that the total amount of these possessions was not very impressive and fragmented over different institutions. Bijsterveld proposes that the German kings donated properties to the bishop of Liège and various institutions in that place in order to strengthen their power in Texandria. Bijsterveld makes clear that from the last quarter of the tenth century onwards mainly chapters and abbeys based in Liège which were founded by bishop Notger and his successors acquired property in the area between the rivers Meuse and Demer, older institutions did not or hardly did so. These acquisitions obviously served the interests of the respective institutions, but to what extent this benefited the king is much less clear. There are no obvious reasons to belief that the bishop of Liège did indeed at a certain period of time exercised public jurisdiction in Texandria. The hypothesis of Bijsterveld also begs for an explanation why in 1155 the 'church of Liege', supposedly a term which includes the bishop and the abbeys and chapters of Liege, possessed only Hilvarenbeek and Heerewaarden (which included property in Maren en Kessel) in this region. Later Bijsterveld softened his stance. He proposes that the bishop had the ambition to acquire public jurisdiction in the area in order to strengthen his spiritual leadership in his diocese. Also this view can be questioned, because in 1155 the bishop possessed in Texanria property and rights in Hilvarenbeek and Maren-Kessel only. It is also not made clear to what extend the various chapters and abbeys were financial and institutional dependent or independent from the bishop. For the abbey of Saint-Jacques there are reasons to believe that authority rested more with the count of Loon than with the bishop of Liège. To support his proposition Bijsterveld assumes absence of a clear power structure in Texandria in the first half of the eleventh century, what caused competition among neighboring power-holders to fill the power gap. This proposed absence of power is however unlikely, because there are various references to a county of Texandria and in 969 count Ansfried (probably senior) exercised some form of public jurisdiction in the area at least around Empel. In other sources Empel is located in the pagus Texandria. There is no supporting evidence for attempts by neighboring power-holders (the count of Loon, count of Gelre, bishop of Liège, bishop of Utrecht and archbishop of Cologne) to acquire power in this area before the middle of the eleventh century. These regional lords appear on the stage only a century or so later, and none of them exercised public jurisdiction in Texandria before the end of the twelfth century, with the exception of the count of Gelre (from at least 1190 onwards) and earlier probably the bishop of Utrecht. The archbishop of Cologne did protect the interests of the abbey of Echternach in Texandrie around 1100-1110, but this does not necessarily imply wordly public jurisdiction in this area. When we allow the bishop of Liège to play a more modest role, than this gives space to alternative scenarios. The so-called ‘Eninge of the Kempen’ is an interesting and until now largely overlooked regional resort of public jurisdiction, which existed at the end of the twelfth century. From at least around 1190 until 1203 the count of Gelre exercised power in this resort (public justice and authoriy over the commons). A source from the second half of the twelfth century seems to suggest that earlier the bishop of Utrecht exercised public jurisdiction in this region. How the bishop of Utrecht acquired this position is unclear. One line of reasoning points to Ansfried junior, who became bishop of Utrecht in 995, and who could have exercised power in Texandria earlier. A toll road through the Eninge of the Kempen could have its origins in the tenth century and could contribute to an answer on the question why the Eninge of the Kempen overlapped to a high degree the resort of the pagus Texandria in the eight century as proposed by Theuws.

De pagus Texandria. Een bijdrage aan de discussie over de rol van de bisschop van Luik en de bisschop van Utrecht in Texandria in de periode circa 1000-1150 Aangepaste versie van 24 juni 2020. 1. Inleiding Eertijds behoorden een groot deel van de huidige provincie Noord-Brabant en het aansluitende deel van België tot de pagus Texandria. Over het algemeen oefende binnen een pagus een of meer graven namens de koning gezag uit. Helaas is over de graven in de pagus Texandria nauwelijks iets bekend. In dit artikel leveren we een bijdrage aan de zoektocht naar de bestuurlijke indeling van de pagus Texandria. We onderzoeken de hypothese van Arnoud-Jan Bijsterveld dat de Duitse koningen tussen het laatste kwart van de tiende eeuw en het midden van de twaalfde eeuw de Luikse bisschop, kapittels en abdijen begiftigden om zo hun macht in Texandria te verstevigen. Later stelde Bijsterveld deze hypothese bij en stelt hij voor dat de bisschop van Luik de ambitie had om wereldlijk gezag in Texandria uit te oefen om daarmee zijn geestelijk gezag in het bisdom Luik te ondersteunen. We argumenteren eerst dat beide hypothesen weinig steun krijgen uit de bronnen en dat de bisschop van Luik in Texandria een minder grote politieke rol lijkt te hebben gespeeld dan wordt verondersteld. Als we de bisschop van Luik een stapje terug laten doen, dient zich de vraag aan wie voor het midden van de twaalfde eeuw de politieke spelers waren in dit gebied. In dit artikel verkennen we dat speelveld. 2. De rol van de bisschop van Luik in Texandria We bespreken nu eerst wat we weten over de goederen en rechten van Luikse instellingen in een groot deel van Texandria, de latere Meierij van ’s- Hertogenbosch. Hierna nemen we de schenkingen aan de Luikse bisschop en instellingen onder de loep. We bespreken wiens belangen die schenkingen dienden en wat dat vertelt over de politieke rol van de bisschop van Luik in Texandria. 2.1. De bezittingen van Luikse bisschop en instellingen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch Voor de periode tot aan de dertiende eeuw zijn de bronnen over Texandria schaars. Toch is het is mogelijk om een beeld te vormen van de goederen en rechten van de Luikse bisschop en instellingen in de regio van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch in deze periode. - - - - In een opsomming van de bezittingen van de Sint-Lambertuskerk van Luik uit 1155 wordt Hilvarenbeek (Beika) genoemd onder de abbatiae (abdijen) genoemd.1 De term ‘abdij’ wordt hier geïnterpreteerd als ‘kapittel’.2 Vanaf 1203 of kort daarna werden de heerlijke rechten in Hilvarenbeek gedeeld tussen de bisschop van Luik en de hertog van Brabant. 3 Een tweede plaats waar de bisschop openbare rechtspraak verwierf was in Maren en Kessel, waar rechten en bezittingen van de bisschop van Luik teruggaan op een schenking gedaan vóór 997. 4 Verder stond in 969 Eraclus, bisschop van Luik, de tienden van Empel, die hem door de seend waren toegewezen, af aan de kerk van Empel, die herbouwd was na door het water te zijn weggespoeld en door hem op 1 oktober was ingewijd.5 Het Luikse Sint-Lambertuskapittel bezat in het begin van de dertiende eeuw in Lith de kerk en een hof. Later, in de vijftiende eeuw, deelde het kapittel er de openbare rechtspraak met de hertog van Brabant.6 Het Lambertuskapittel had in Someren horigen, inkomsten en in 1246 rechten op de gemeenschappelijke gronden en grond en een hof in Leende. 7 Verder bezat dit kapittel in de twaalfde eeuw nog de kerk van Meerveldhoven, inkomsten in Alem en cijnzen in Bergeijk en omgeving met waarschijnlijk een hof.8 In geen van deze plaatsen wist het Lambertuskapittel de openbare rechtsmacht te verwerven, met uitzondering van Lith. De Luikse Sint-Jacob Abdij was gegoed in Bergeijk: de abdij had er rechten op de halve kerk, tienden, ministerialen, een molen, de halve villa en een hof met de graaf van Loon als voogd.9 Ook was de abdij leenheer voor tweederde deel van het patronaatsrecht van de kerk van Erp.10 Het Luikse Sint-Janskapittel bezat in Bergeijk en omgeving inkomsten uit cijnzen. 11 In Moergestel en omgeving (Haaren, Belveren en Gijzel) bezat het Sint-Janskapittel een villa met horigen, de kerk (verenigd met die van Haaren) en tienden.12 Het kapittel maakte er geen doorstart tot Bormans, Schoolmeesters en Poncelet, Cartulaire, 76-80 nr. 46 d.d. 1155 september 7. Zie ook: Aarts 1990, ‘Beika 1155’. Aarts, ‘Beika’, 89-90. Zie ook” Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’. Die argumenteert dat de bisschop van Luik in de twaalfde eeuw grond met een hof had in Hilvarenbeek, daar aan het einde van de twaalfde eeuw de openbare rechtsmacht wist te verwerven en dat de bisschop vanuit die positie ook de leenhoogheid over de heerlijkheid Herlaar verwierf. 3 Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.2.2.2 en par. 30.4; idem, ‘Hilvarenbeek’. 4 Van Asseldonk, De Meierij, par. 31.5. 5 Camps, ONB I, 37-38, nr. 25 d.d. 969 [na augustus 8]. 6 Van Asseldonk, De Meierij, par. 31.3. 7 Voor Someren, zie; Van Asseldonk, De Meierij, par. 28.1.2 en 28.3.3; voor Leende, par. 28.3.21. 8 Voor Meerveldhoven, Bijsterveld, ‘Notger', 79, voor Alem, idem, 88. Bijsterveld, ‘De Notger’, 75, noot 43 noemt ten onrechte ook Sterksel als plaats waar het kapittel gegoed was. Sterksel was vanaf 1197 eigenbezit van de abdij van Averbode en daarvoor van de heer van Heeze, zie: van Asseldonk, De Meierij, par. 28.1.3. Voor Bergeijk, zie: Vangheluwe, ‘de villa Echa’, par. 2.4; idem, ‘Van oerparochie’, par. 3. 9 Theuws, ‘Middeleeuwse parochiecentra’, 109-143; Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.1; idem, ‘Bergeijk’. 10 Cöp, ‘Het patronaatsrecht’, 94-95. 11 Theuws, ‘Middeleeuwse parochiecentra’, 205; Bijsterveld, ‘De Notger’, 81 schrijft dat het kapittel in Sint-Jan in Bergeijk ook de helft van de villa bezat, zonder dat te onderbouwen. Theuws en Vangheluwe hebben gesteld dat deze helft van de villa van de abdij van Thorn was, zie: Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.1.4. 12 Van Asseldonk, De Meierij, par. 30.1.1.4 en par. 30.3; Leenders, ‘Moergestel’, 147-152. 1 2 - - gerechtsheer. Verder was het Sint-Janskapittel mogelijk gegoed in Westerwijk onder Hilvarenbeek, hoewel daar wel twijfels over bestaan. 13 In Duizel bezat het kapittel van Sint-Bartholomeus de kerk, diensten, tienden en cijnzen die ze in 1024 of 1025 geschonken had gekregen. Ook hier werd geen doorstart gemaakt naar een gerechtsheerlijkheid met openbare rechtsmacht.14 De deken en de scholaster van het Luikse kapittel van het Heilige Kruis bezaten in 1293 de kerk van Nistelrode en tienden aldaar. 15 Het Luikse kapittel van Sint-Paulus bezat in 1246 cijnzen in Vessem.16 Als we het geheel overzien dan hadden de Luikse bisschop en Luikse instellingen in de Meierij in de dertiende eeuw in ongeveer zestien plaatsen goederen en rechten. Op veel plaatsen was dat bezit beperkt tot kerkelijke rechten, enkele percelen grond, of inkomsten van tienden dan wel cijnzen. Dergelijk beperkt bezit leidde nergens tot het verwerven van de openbare rechtspraak in de decennia rond 1200, toen in de regio van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch veel gerechtsheerlijkheden ontstonden door usurpatie van het gezag van de koning. Het bezit van Luikse instellingen in Bergeijk, Someren, Leende, Moergestel en Duizel stelde meer voor. Er zijn aanwijzingen dat verschillende Luikse instellingen daar grond en rechten hadden, die werden beheerd met behulp van een hof. Daar werd dus recht gesproken over de eigen bezittingen. Een wereldlijke of een geestelijke grondheer met een hof maakte in de decennia rond 1200 nogal eens een doorstart naar de status van gerechtsheer. Een gerechtsheer sprak recht over alle onderhorigen aan de schepenbank in die plaats, voor zover die niet onder een andere heer ressorteerden, en eigende zich ook vaak het gezag over de gemeenschappelijke gronden toe. In genoemde plaatsen evolueerden de betreffende Luikse instellingen nergens tot gerechtsheer. Dit was te wijten aan concurrentie van machtige heren: in Bergeijk waren dat de hertog van Brabant en de graaf van Loon, in Someren de hertog van Brabant, in Leende de heer van Heeze, in Moergestel ook de hertog van Brabant en in Duizel aanvankelijk de graaf van Gelre en later de hertog van Brabant.17 Afbeelding 1. Ligging van in plaatsen waar de Luikse bisschop en instellingen gegoed waren 13 Camps, ONB I, 78-81 nr. 49 d.d. 1147 mei 13, idem, 135-136 nr. 78 d.d. 1186 juli 26. Voor twijfels, zie: Leenders, Cultuurhistorisch overzicht, 13-14 en idem, ‘Moergestel’, 1-5. De abdij van Berne betaalde eertijds ter gelegenheid van het aanstellen van een nieuwe abt een cijns aan het Sint-Janskapittel voor het patronaatsrecht van de kerken van Vlijmen, Engelen, Hedikhuizen en Oudheusden, allen gelegen buiten de Meierij. Zie: Cöp. ‘Het patronaatsrecht’, 94-95. 14 Duizel behoorde tot de Eninge van de Kempen en onder de schepenbank van Eersel, zie: Van Asseldonk, De Meierij, hfdstk. 29. Voor het bezit van het kapittel van Sint-Bartholomeus, zie: Bijsterveld, ‘Dusela’; Leenders, ‘De Duizelse Elzenbroeken’, 1745; idem, ‘De Tongerlose cijnsboeken’ 4-16. 15 Camps, ONB I, 604-606, nr. 498 d.d. 1293 juli 23. 16 Camps, ONB I, 295-296, nr. 216 d.d. 1246 maart 26. 17 Bergeijk: Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.1; idem, ‘Bergeijk’; Someren: van Asseldonk, De Meierij, par. 28.1.2 en 28.3.3; Leende: idem, par. 28.3.21; Duizel: idem, par. 29.2. Op een totaal van 79 openbare dingbanken die er in de Meierij bestaan hebben, wisten alleen de bisschop van Luik zelf en het machtigste kapittel, het Luikse Lambertuskapittel, in enkele plaatsen openbare rechtsmacht te verwerven, namelijk in Maren-Kessel, Lith, Hilvarenbeek en Herlaar. In Hilvarenbeek en Lith moest de openbare rechtsmacht gedeeld worden met de hertog van Brabant. De conclusie is dat omstreeks 1200 het geheel aan bezittingen en rechten van de Luikse bisschop en Luikse instellingen in het gebied van de latere Meierij in de meeste plaatsen niet bijzonder veel voorstelde en bovendien versnipperd was over een aantal verschillende instellingen. We kunnen nog wat verder terugkijken. Er is een lijst overgeleverde van de bezittingen en rechten van de ‘Luikse kerk’ uit 1155.18 Bijsterveld wijst erop dat met ‘Luikse kerk’, het gezamenlijke bezit van de bisschop van Luik, de domkerk, de kapittelkerken en de Luikse benedicter abdijen bedoeld wordt.19 In het gebied van de latere Merierij en het gebied bij de Maas direct ten noorden ervan, worden in die lijst slecht twee plaatsen genoemd: Hilvarenbeek en Heeraarden. Onder Heerwaarden hoorden ook bezittingen in Maren en Kessel.20 Dat stemt tot bescheidenheid als we de status van de bisschop van Luik in de tweede helft van de twaalfde eeuw in dat gebied willen beschrijven. Als we de andere geestelijke heren en de wereldlijke heren in de Meierij ook in beeld brengen, dan krijgen we het volgende: de abdij van Averbode verwierf openbare rechtspraak in Sterksel, de abdij van Floreffe in Lieshout en de abdij van Sint-Truiden in Alem. In elf plaatsen zijn aanwijzingen dat een plaatselijke of regionale heer (5 x) of de hertog van Brabant (6 x) als functionaris van een geestelijke instelling openbare rechtspraak verwierf.21 In totaal komt de openbare rechtspraak dus in zestien plaatsen direct of indirect mede voort uit grondbezit en rechten van een geestelijke instelling. Wereldlijke heren verwierven in twintig andere plaatsen openbare rechtspraak, zonder dat daar een geestelijke instelling bij betrokken was. 22 In het gebied van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch was omstreeks 1200 de rol van de wereldlijke heren dus groter dan die van de geestelijke heren. Bijsterveld heeft de positie de bisschop van Luik wat proberen op te rekken. In de Meierij en het gebied langs de Maas inventariseert Bijsterveld 28 plaatsen met een Lambertuskerk, waarvan in tien plaatsen goed of rechten van het Luikse Lambertuskapittel aanwijsbaar is en in vier plaatsen misschien. Hij vraagt zich af of in andere plaatsen met een Lambertuskerk, zoals Veghel, het kapittel ook niet gegoed kan zijn geweest.23 Daar is tegen ingebracht dat dit in Veghel en ook in Bakel hoogstwaarschijnlijk niet het geval was en dat dit onwaarschijnlijk is voor de meeste andere plaatsen waar geen aanwijzingen voor goederen of rechten van het Lambertuskapittel zijn.24 Verder schrijft Bijsterveld: ‘We kunnen de vermelding van een kerk waarschijnlijk als pars pro toto beschouwen, dat wil zeggen, het was in feite een verzameling van goederen of een openbare entiteit die bestaat uit land, de kerk die dient als een 18 Bormans, Schoolmeesters en Poncelet, Cartulaire, 76-80 nr. 46 d.d. 1155 september 7. Bijsterveld, ‘Notger', 70-71. 20 Camps, ONB I, 39-42 nr. 26 d.d. 997 april 9. 21 Van Asseldonk, De Meierij, hfdstk. 28-32. Plaatselijke heren in Deurne (via Echternach en leenband met hertog), Waalre (via Echternach), Budel (via OLV-kapittel te Aken), Woensel (via Sint-Truiden), Empel (via Crespin); de hertog in Lierop (via Floreffe), half Bergeijk (via Thorn, de andere helft van Bergeijk behoorde tot het graafschap Loon), half Hilvarenbeek (als co-patroon van het kapittel), Lithoijen (via de Remigiusabdij); Oostelbeers (via de abdij van Berne) en Berlicum (via de abdij van Berne). 22 Heeze, Asten, Aalst, Drunen (waaronder Waalwijk, Loon op Zand en Gansoijen), Tilburg; Geldrop (als leen van Gelre): Vught (als leen van Gelre); Luyksgestel (als leen van de graaf van Loon); Nieuwkuijk (als leen van de heer van Hoogstraten); Boxtel ( als leen van de koning); Heeswijk met half Dinther (als leen van de graaf van Megen); Herlaar en mogelijk Sint-Michielsgestel (als leen van de bisschop van Luik). Verder als leen van de hertog van Brabant: Geffen (deels ook leen van de heer van Empel en Meerwijk), Eckart, Hagoort, Mierlo en Moergestel. In Eindhoven, Oirschot en Hilvarenbeek wist de plaatselijke heer de helft van de openbare rechtspraak te verwerven en de hertog de andere helft. Zie: Van Asseldonk, De Meierij, hfdstk. 28-32. 23 Bijsterveld: Van Texandrië naar de Kempen, 71-73 en Theuws en Bijsterveld, Der Maas-Demer-Schelde-Raum. 24 Van Asseldonk, ‘De laatmiddeleeuwse transitie’, noot 75. 19 managementcentrum of een curtis die aan de kerk grenst.’ Dit is een gewaagde uitspraak. Dit zou per geval aannemelijk gemaakt moeten worden. 25 Het beperkte openbare gezag van de Luikse bisschop en Luikse instellingen vanaf omstreeks 1200 wordt overigens wel gesignaleerd door Bijsterveld. Hij schrijft dat tijdens het episcopaat van bisschop Hendrik van Leyen (1145-1165) in Texandria de regionale aristocratie, de graven van Loon en van Gelre en de hertog van Brabant het voortouw namen tot de vorming van de openbare macht in deze regio, waarbij de bisschop van Luik definitief naar de achtergrond werd verwezen. 26 Eerder, tussen het laatste kwart van de tiende eeuw en het midden van de twaalfde eeuw, zou volgens Bijsterveld het belang van de rol van de bisschop van Luik veel groter zijn geweest. Om die veronderstelling te onderzoeken kijken we nu wat verder terug in de tijd. 2.2. De bezittingen en belangen van de Luikse bisschop instellingen in Texandria tussen het laatste kwart van de tiende en het midden van de twaalfde eeuw Bijsterveld bracht de hypothese naar voren dat Koning Otto I (912-973) met behulp van zijn broer aartsbisschop Bruno van Keulen (925-965) zijn macht in Texandrie trachtte te effectueren tegen de immer rivaliserende en complotterende Lotharingense edelen. Daarbij zouden koninklijke domeinen aan de bisschop van Keulen gekomen zijn. De bisschop reorganiseerde deze domeinen wat gepaard ging met het stichten van kerken die toegewijd werden aan Sint-Petrus Banden. Na Bruno's dood verkoelde de relatie van het bisdom Keulen met de koning. De koning poogde in het laatste kwart van de tiende eeuw met behulp van het bisdom Luik zijn gezag in Texandrie te bestendigen. Vooral de Luikse bisschop Notker (972-1008) stond bij Koning Otto II (973-983) en Koning Otto III (983-1002) in de gunst. De bisschop en Luikse instellingen werden daarom door de koning begiftigd. 27 Bijsterveld analyseert de schenkingen aan de Luikse bisschop en Luikse instellingen en wijst op een interessant patroon. Het Luikse Sint-Lambertuskapittel (gesticht in 978) en Sint-Janskapittel (gesticht in 981), worden in een lijst uit 1155 het vaakst genoemd (respectievelijk achttien en achtmaal) met bezittingen in het gebied tussen de Maas en de Demer. Ook de kapittels van het Heilige-Kruis (gesticht in 978), Sint-Bartholomeus (rond 1015-1018) en de abdij van Sint-Jacob (gesticht in 1015-1016) worden met bezit op vier of vijf plaatsen vermeld. Al deze instellingen werden opgericht door ofwel bisschop Notger (972-1008) of zijn opvolger bisschop Balderik II (1008-1018). Opmerkelijk is dat de oudere kapittels, met name het kapittel van Sint-Petrus (mogelijk gesticht tussen 920 en 945), het kapittel van Sint-Maarten (963) en dat van Sint-Paulus (968) geen of nauwelijks goederen verwierven. Alleen het kapittel van Sint-Dionysius past niet in dit patroon. Dit kapittel werd in 987 door Notger gesticht, maar Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’ argumenteert dat de bisschop van Luik in Hilvarenbeek behalve de kerk ook grond bij de kerk en een hof gehad heeft. 26 Bijsterveld, ‘De Notger’, 85. 27 Bijsterveld, ‘Hypothese’, 127-136. 25 het verwierf voor zover bekend slechts één bezit.28 Hiermee toont Bijsterveld aan dat voornamelijk de nieuwe Luikse instellingen gesticht door bisschop Notger en zijn opvolger bisschop Balderik II goederen verwierven in Texandria. Dit is een belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de pagus Texandria in die periode. De vraag is nu wat voor conclusies we daaraan mogen verbinden? De oudste schenkingen aan Luikse instellingen werden gedaan door de Duitse koningen. Daarna door de bisschoppen, met name bisschop Balderik II (1008-1018) en later ook door de plaatselijke en regionale aristocratie.29 Bijsterveld analyseert de fasering van de goederenverwerving door het SintLambertuskapittel en het Sint-Janskapittel. Tussen 952 en 995 verwierf het Sint-Lambertuskapittel vooral goederen aan de Midden-Maas (met name in de buurt van de belangrijke haven van Wessem) en Mechelen. Vervolgens kreeg het kapittel tussen 997 en 1018 goederen op vier plaatsen stroomafwaarts van de Maas en aan de noordoever van de Rijn. Veel later, tussen 1078 en 1121, verwierf het kapittel goederen gelegen in het zandgebied van de Belgische Kempen en het stroomgebied van de Dommel en Aa. Het Sint-Janskapittel verkreeg eerst een woning aan de Beneden-Maas (Hedikhuizen), in 1078 op het plateaus van de Kempen (Bree) en later op de route hier tussenin, vooral gevormd door kerken. Volgens Bijsterveld was sprake van een bewuste verwervings-strategie door deze kapittels, waar militaire en economische belangen centraal stonden. 30 Daar valt wel wat van af te dingen. Er is over de achtergrond van deze schenkingen nauwelijks iets bekend. De Luikse bisschop en instellingen konden het acquisitie proces waarschijnlijk niet volledig aansturen, want bij een gift bepaalt uiteindelijk de schenker wat er geschonken wordt. Het strategische belang zal daarom niet bij elke acquisitie evident geweest zijn. Bijsterveld argumenteerde in 1991 dat de koningen de Luikse bisschoppen en instellingen begiftigden om op die manier hun macht in Texandria te verstevigen.31 Vanuit de belangen van de koning gezien is niet duidelijk is waarom hij wel de door bisschop Notger en zijn opvolger gestichte kapittels en abdij begiftigde en niet de oudere instellingen. Aan dit bezwaar wordt tegemoetgekomen als we niet de belangen van de koning centraal stellen, maar die van de Luikse instellingen en hun stichters, de opeenvolgende bisschoppen van Luik. Die bisschoppen wensten dat de door hun nieuw gestichte kapittels tot bloei kwamen. De hypothese dat de opeenvolgende koningen de Luikse bisschop en instellingen begiftigden om zo hun gezag te verstevigen bracht Bijsterveld in 1991 tot de hypothese dat de bisschop van Luik door de koning met het wereldlijk gezag in Texandria bekleed zou kunnen zijn geweest. 32 In 2002 is dezelfde auteur er kennelijk van overtuigd dat dit waar is, want hij schrijft: “... toen de macht van de bisschop [van Luik] plaats maakte voor die van de hertog van Brabant.” 33 En wat later: “Rond 1100 gaf de graaf Bijsterveld, ‘De Notger’, 70-74. Bijsterveld, ‘De Notger’, 76-79. 30 Bijsterveld, ‘De Notger’, 74-75. 31 Bijsterveld, ‘Hypothesen’, 130-136. 32 Bijsterveld, ‘hypothese’, 134-135: ‘Etwa 1025 hatte der Bisschof van Lüttich mehr als jeder andere die Möglichkeit in Namen des Könings Macht auszuüben (..) auch in Nordosten, in Texandrien’, en: ‘War das Archdiakonat Texandrien (..) entstanden (..) kurz nachdem der Bischof van Lüttich in diesem Gebiet seine politische Macht begründet hatte?” 33 Bijsterveld, ‘Van Texandrië naar de Kempen’, 67; verwijzend naar: idem, ‘De la Texandrie’. 28 29 van Gelre vanuit Teisterbant in het noorden duidelijk tegenwicht aan de positie van de bisschop van Luik in het aangrenzende Texandria.” 34 Tegen deze opvatting werd door ons bezwaar gemaakt, omdat er geen enkele aanwijzing is dat de bisschop van Luik daadwerkelijk grafelijke rechten in Texandrië bezat. 35 Daarna paste Bijsterveld zijn hypothese aan en in 2013 en 2018 heeft hij het alleen nog over ambities van de bisschop van Luik op het wereldlijk gezag in Texandria. De hypothese dat de koning de Luikse bisschoppen inzette om op die manier zijn macht in de regio te versterken is dan losgelaten. 36 Afbeelding 2. Bezittingen van de ‘kerk van Luik’ in 1155.37 Bijsterveld, ‘The Rode lineage’, 179, gepubliceerd in 2018, maar eerder geschreven. Van Asseldonk, ‘Texandrië’. 36 Bijsterveld. ‘De Notger’; Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’. 37 Kupper, Liège deel IV, hfdstk 1, Le territoire liégeois, 421-448. 34 35 In hoeverre diende de goederenverwerving door de Luikse instellingen de eventuele ambities op het overheidsgezag door de bisschop van Luik? In de eerste plaats springt in het oog dat in Texandria, wat slechts een deel is van de regio tussen Maas en Demer in 1155 slechts twee bezittingen van de ‘kerk van Luik’ genoemd worden: Hilvarenbeek en Heerewaarden (waaronder Maren en Kessel). Als er sprake is geweest van een actief beleid van de bisschop van Luik om daar zijn macht te verstevigen, dan hadden we in die regio meer bezit mogen verwachten. Ook worden de ontvangende Luikse partijen worden door Bijsterveld op één hoop geveegd worden, zonder dat duidelijk wordt in hoeverre dat gerechtvaardigd is. Broers houdt rekening met de mogelijkheid dat in de elfde eeuw de goederendeling en fondsvorming binnen het algemeen kerkelijk vermogen van het bisdom Utrecht zich begint te voltrekken. 38 We wezen er hiervoor al op dat in de list van bezittingen van de ‘kerk van Luik’ uit 1155 het gezamenlijke bezit van de bisschop van Luik, de domkerk, de kapittelkerken en de Luikse benedicter abdijen bedoeld wordt. 39 De abdij van Sint-Jacob was in 1137 gegoed in Bergeijk, maar Bergeijk wordt niet genoemd wordt in de lijst van 1155.40 Deze abdij werd in 1015-1016 gesticht door de Luikse bisschop Balderik II, een broer van de graaf van Loon. Balderik stelde zijn broer Giselbert, graaf van Loon, aan tot voogd van de Sint-Jacobsabdij, waardoor de abdij een Loons steunpunt in Luik werd. 41 Een schenking aan deze abdij diende daarmee ook of vooral Loonse belangen en kennelijk werd deze abdij in 1155 niet tot de ‘kerk van Luik’ gerekend. Schenkingen aan andere Luikse instellingen of aan de bisschop zullen wel de positie van de bisschop van Luik verstevigd hebben. Desalniettemin blijft het de vraag of we niet meer schenkingen aan de bisschop van Luik zelf hadden mogen verwachten, en als de bisschop daadwerkelijk ambities had op het wereldlijk gezag in Texandria, dan met name schenkingen in dat gebied. Om die stelling van ambities van de bisschop van Luik op het overheidsgezag in Texandria te schragen veronderstelt Bijsterveld een leeg speelveld, een regio waar overheidsgezag afwezig was. In het gebied van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch worden vanaf de laatste decennia van de twaalfde eeuw plaatselijke heren genoemd worden die als gerechtsheer overheidsgezag uitoefenden in de omgeving van hun burcht of landgoed. Er is consensus dat die heren zich in de tweede helft van de twaalfde eeuw, vanwege het verzwakte gezag van de koning in die periode, rechten toe-eigenden die eigenlijk van de koning waren.42 Bijsterveld breidt dat machtsvacuüm van de koning uit naar de twee eeuwen daarvoor, de periode vanaf het laatste kwart van de tiende eeuw tot het midden van de twaalfde eeuw. De auteur onderbouwt dit als volgt: in 969 wordt vermeld dat Empel gelegen is in pago Dehsendron, in presidatu Ansfridi comitis, wat we mogen vertalen met ‘in de pagus Texandria in het bestuursdistrict van graaf Ansfried’. Bijsterveld redeneert vervolgens: ‘hoewel we de naam van één graaf in dit gebied kennen, heeft een volledig ontwikkeld graafschap Texandria naar alle waarschijnlijkheid nooit bestaan. (..) De afwezigheid van een volledig ontwikkeld bestuurlijk district in of genoemd Texandria zou kunnen verklaren waarom in de loop van de elfde en twaalfde eeuwen naburige heren jurisdictie in Texandria 38 Broers, Uniek in de Stad, 255. Bormans, Schoolmeesters en Poncelet, Cartulaire, 76-80 nr. 46 d.d. 1155 september 7; Bijsterveld, ‘Notger', 70-71. 40 Theuws, ‘Middeleeuwse parochiecentra’, 110. 41 Souveryns en Bijsterveld, ‘De graven van Loon’. 42 Van Asseldonk, De Meierij, par. 6.3 en 6.4 en hfdstk. 28-31. 39 verwierven, zoals de graven van Loon en Gelre, en waarschijnlijk de bisschoppen van Luik, Utrecht en Keulen.43 Wat zijn de aanwijzingen voor deze veronderstelling? Wat de bisschop van Luik betreft zagen we dat hij alleen in Maren-Kessel, Hilvarenbeek en Herlaar vanaf het einde van de twaalfde eeuw wereldlijk openbaar gezag had. De bisschop van Luik verwierf in Maren-Kessel aan het einde van de tiende eeuw goederen en rechten en in Hilvarenbeek mogelijk in dezelfde periode en in elk geval vóór 1155. Herlaar kwam vermoedelijk pas kort voor 1200 onder het gezag van de bisschop. 44 De graaf van Loon komt pas later in beeld. Het territorium van de graaf van Loon was aanvankelijk gericht op de Haspengouw. Pas in de dertiende eeuw vond er gebiedsuitbreiding in de regio van de voormalige pagus Texandria plaats.45 De graaf van Gelre verschijnt pas in de tweede helft van de twaalfde eeuw in Texandria op het podium als leenman van de bisschop van Keulen voor het graafschap Rode en ook bezat hij toen de Eninge van de Kempen, mogelijk als opvolger van de bisschop van Utrecht. 46 Dan is er nog de aartsbisschop van Keulen. Bijsterveld acht het mogelijk dat de leenhoogheid van de aartsbisschop van Keulen over Rode tot in de tiende eeuw teruggaat. 47 Ook vindt hij het opvallend dat leden van het geslacht van Rode nooit genoemd worden in oorkonden van de aartsbisschop van Keulen.48 Inmiddels is duidelijk geworden dat de rechten van de aartsbisschop van Keulen op Rode pas uit de periode 1167-1182 dateren.49 De aartsbisschop van Keulen treedt ergens in de periode tussen 1100 en 1110 op verzoek van de abdij van Echternach op om de voogden van de abdij te Waalre, Deurne en Diessen tot de orde te roepen. De aartsbisschop schakelde daarvoor zijn voogd van Texandria, graaf Hendrik, in. 50 Deze graaf Hendrik wordt door Aarts geïdentificeerd als graaf Hendrik van Kessel. 51 Genoemd optreden van de aartsbisschop wordt door sommigen gezien als een aanwijzing dat hij een vorm van openbaar gezag had over Texandria.52 Dat is niet beslist noodzakelijk. Het is mogelijk dat aartsbisschop in 1100-1110 voor de abdij van Echternach niet als vertegenwoordiger van wereldlijk gezag optrad, maar vanwege zijn geestelijk gezag en als beschermer van geestelijke instellingen. De aartsbisschop kon voogden die problemen maakten eventueel excommuniceren. Van het lijstje van naburige heren die tussen het laatste kwart van de tiende eeuw en de eerste helft van de twaalfde eeuw openbaar gezag in Texandria verwierven mogen de bisschop van Luik, de graaf van Gelre, de graaf van Loon en vermoedelijk ook de aartsbisschop van Keulen afgevoerd worden. De enige naburige heer op de lijst van Bijsterveld die overblijft is de bisschop van Utrecht. We zullen hierna Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 38. Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’. 45 Souveryns en Bijsterveld, ‘De graven van Loon’. 46 Van Asseldonk, ‘Het graafschap Rode’; idem, De Meierij’, par. 28.2 en 29.2. 47 Bijsterveld, ‘Hypothese’, 129-130. 48 Bijsterveld, ‘The Rode lineage’, 80. 49 Van Asseldonk, ‘Het graafschap Rode’, 64. 50 Camps, ONB I, 55-56, nr. 34 d.d. [1100 januari 6 – 1110 april 3]. 51 Aarts, ‘Texandrië’ 1992, 19-20. 52 Aarts, ‘Texandrië’ 1992, 19-20. 43 44 beredeneren dat hij veeleer als reguliere vertegenwoordiger van de koning optrad dan als een naburige heer die een machtsvacuüm probeerde op te vullen. Samenvattend kunnen we stellen dat de schenkingen tussen het laatste kwart van de tiende eeuw en het midden van de twaalfde eeuw aan de Luikse instellingen bevorderd kunnen zijn door de opeenvolgende Luikse bisschoppen en vooral de belangen van de door hen ingestelde instellingen dienden. De belangstelling van de Luikse bisschop voor Texandria kan verklaard worden door de ontwikkeling van de indeling van het bisdom Luik, die omstreeks 1066 was voltooid, zoals Bijsterveld aannemelijk heeft proberen te maken. 53 In de overgeleverde bronnen zien we de bisschop van Luik in 969 voor de eerste keer in Texandria optreden, en wel in verband met de wijding van de kerk van Empel.54 Bijsterveld wijst er op dat de opbouw van het goederenbezit van de Luikse instellingen in het noordelijk deel van het bisdom Luik in dezelfde periode plaats vond als de vorming van het geestelijk gezag door de bisschop van Luik in dat gebied.55 Het verband tussen bezit van de bisschop van Luik en de organisatie van het bisdom Luik wordt geïllustreerd door Hilvarenbeek. Daar had de bisschop van Luik al in of vóór 1155 rechten, terwijl die plaats tevens de hoofdplaats werd van een van de dekenaten van het bisdom Luik.56 Er zijn kortom geen aanwijzingen dat de bisschop van Luik vóór het midden van de twaalfde eeuw wereldlijk gezag in Texandria heeft gehad. Als de bisschop wel de ambitie had op het wereldlijk gezag, en dat gezag zou hebben willen vestigen door accumulatie van goederenbezit en rechten, zoals Bijsterveld beweert, dan zouden we wellicht meer acquisities door de bisschop zelf mogen verwachten. De bisschoppen Notger en Balderik II van Luik lijken in Texandria veeleer het economisch welzijn van de door hen gestichte instellingen voor ogen gehad te hebben dan het direct versterken van hun eigen machtspositie. Ook was Texandria wat bestuur en jurisdictie betreft voor het midden van de twaalfde eeuw waarschijnlijk geen leeg gebied waar naburige heren een machtsvacuüm probeerden in te vullen. De vermelding van een graaf in dit gebied in 969 is juist een aanwijzing dat het bestuur in de pagus Texandria door de koning op de een of andere manier wel geregeld was, ook al zijn de details daarvan niet overgeleverd. Nu we de bisschop van Luik wat betreft het wereldlijk gezag in Texandria een stapje terug laten zetten, ontstaat ruimte voor een andere visie op de bestuurlijke organisatie van Texandria. 3. Een andere visie op de bestuurlijke organisatie in Texandria In 1988 publiceerde Frans Theuws een studie naar de bewoning in het Maas-Demer-Schelde gebied in de vroege Middeleeuwen. In deze regio waren de pagus Rien en de pagus Texandria gesitueerd. Tien oorkonden gedateerd tussen 709 en 785 noemen plaatsen gelegen in de pagus Texandrie. De plaatsen Bijsterveld, ‘De Notger’, 66-70. Camps, ONB I, 37-38, nr. 25 d.d. 969 [na augustus 8]. 55 Bijsterveld, ‘De Notger’, 66. 56 Bijsterveld, ‘De Notger’, 69; zie ook: Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’. 53 54 liggen allemaal in het dal van de Dommel en haar zijriviertjes. Tussen 815 en 914 zijn er meer vermeldingen van plaatsen gelegen in de pagus Texandrie of kortweg in Texandria. De locaties zijn nu verspreid over een groter gebied. Mogelijk van Oosterhout in het noordwesten, tot Vorst in het zuidwesten en Reppel in het zuidoosten. De derde golf vermeldingen van Texandria dateert van de tweede helft van de tiende eeuw tot ongeveer 1130. In deze periode is het gebied dat Texandria wordt genoemd nog verder uitgebreid. Het strekt zich nu uit over het hele gebied tussen de rivier de Schelde in het westen, de rivier de Maas in het noorden, noordoosten en zuidoosten, en de rivier de Nete in het zuidwesten. Theuws ontwikkelde de idee dat het begrip pagus geïnterpreteerd kan worden als een gebied waarvan de omvang varieerde en bepaald werd door het geografische en politieke netwerk van de elite. Hij veronderstelt dat het netwerk van de elite in de loop der eeuwen uitbreidde, waardoor de pagus groter werd.57 Afbeelding 3. Uitbreiding van het gebied dat met Texandria aangeduid werd. 58 Zoals gezegd hebben we slechts één vermelding van een graaf die in Texandria optreedt, en wel graaf Ansfried in 969. Er was in die tijd sprake van twee Ansfrieden die hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ansfried senior, genoemd Ansfried-met-de-vijftien-graafschappen, en zijn neef en erfgenaam Ansfried junior, de latere bisschop van Utrecht. In 968 wordt Ansfried, vermoedelijk senior, als getuige vermeld bij het wegschenken aan de Sint-Remigiusabdij van onder andere Lithoijen waardoor het volgens Aarts aannemelijk wordt dat hij inderdaad de grafelijke waardigheid binnen Texandrie bekleedde. Van zijn 57 58 Theuws, De archeologie, 103-142; Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 34-41. Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 34. vijftien graafschappen kunnen we verder alleen Teisterbant (968-971) met enige zekerheid aanwijzen. Ansfried junior was graaf van Hoei (985) en in Bratuspantium finitis. Aarts denkt dat Ansfried door de koning als graaf ingezet word contra het geslacht van de Reniers, in de grensgebieden van de pagus Brabant, welke zich uitstrekte tussen de Schelde en Dijle.59 Wellicht is het in dit verband van belang er op te wijzen dat Ansfried junior volgens een oude overlevering in deze regio gegoed was in Lommel en zijn vrouw in Hilvarenbeek. 60 Deze Ansfried bezat ook de helft van de inkomsten van de tol van Vught. 61 3.1. Het graafschap Rode In de late twaalfde eeuw kennen we in de Meierij van ’s-Hertogenbosch twee regionale rechterlijke ressorten waarvan we in 2002 delegatie van overheidsgezag door de koning niet bij voorbaat uit wilden sluiten: het graafschap Rode en de Eninge van de Kempen. Het ressort van het graafschap Rode aan het einde van de twaalfde eeuw is gereconstrueerd op basis van de plaatsen die in latere tijden te hoofde gingen bij de leenbank van Sint-Oedenrode en de plaatsen die deel vormden van een regelmatige cijnskring, waarbij de cijnsinning begon en eindige in SintOedenrode. Uit de hoeveelheden cijnzen en de gebruikte muntsoorten is afgeleid dat deze cijnsinning omstreeks 1180 of 1190 een aanvang nam. 62 Het graafschap Rode werd tussen 1167 en 1182 gekocht door de aartsbisschop van Keulen die er de graaf van Gelre mee beleende. 63 Het een en ander maakt aannemelijk dat het de graaf van Gelre was die de cijnskring initieerde, met andere woorden: hij begon met het belasten van nieuwe erven (percelen uitgegeven van de gemeenschappelijke gronden) met een jaarlijkse cijns. Na het voltooien van het ontvangen van de cijnzen in het graafschap Rode inde de rentmeester van de graaf van Gelre cijnzen in een aantal plaatsen in de Kempen die in verband gebracht zijn met de Eninge van de Kempen. Ook die cijnsinning begon en eindigde in Sint-Oedenrode en ook daar was sprake van een regelmatige cijnskring. De aanduidingen ‘graafschap’ en ‘eninge’ wijzen erop dat de graaf van Gelre in deze regio’s openbare rechtspraak uitoefende. 64 Het graafschap Rode wordt in 1229 het graafschap Kempine genoemd - samen met de voogdij over de Peel (Pedele) -, in 1231 het graafschap Roda en in 1312 het graafschap Sancta Ode Rodensi.65 Leden van een aanzienlijke familie van Rode, die in Sint-Oedenrode hun burcht hadden, worden genoemd tussen 1094 en 1133. Bijsterveld wijst erop dat de leden van deze familie in oorkonden nooit met ‘graaf’ Aarts, ‘Texandrië’, 15-16. Deze laatste oorkonde wordt beschouwd als een ‘materiële vervalsing’, geen inhoudelijke. Zie: Van Synghel, ‘Falsa’, 170-178. 60 Aarts, ‘Hildewaris’, 205-221; Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’; idem, ‘Lommel’. 61 Camps, ONB I, 42-44, nr. 27 d.d. 1006 november 18; idem, 44-46, nr. 28 d.d. 1028 februari 3; idem, 46-48, nr. 29 d.d. <1050 juni 26>. 62 Van Asseldonk, ‘Census domini ducis’, 54-81. 63 Van Asseldonk, ‘Het graafschap Rode’, 64-65. 64 Van Asseldonk, De Meierij, par. 28.2 en 29.2. 65 Camps, ONB I, 220-221 nr. 148 d.d. 1229 februari: comiciam de Kempine et advocaciam de Pedele; idem, 228-229 nr. 153 d.d. 1231 november 11: comitatus de Roda; ARAB, ARK inv. nr. 542, fol. I-11v: ad quandam curtim in comitatu Sancte Ode Rodensi. 59 aangeduid worden en dat ze in getuigenlijsten altijd na de personen die wel graaf genoemd worden, vermeld worden. De van Rodes behoorden tot de aanzienlijke edelen van die tijd. De jongere Arnulf van Rode was gehuwd met Aleid van Cuijk, een dochter uit een van de aanzienlijkste geslachten in het bisdom Utrecht en het rivierengebied. Dochter Heilwiva van Rode was een huwelijkskandidaat voor Floris de Zwarte, broer van de graaf van Holland. De Van Rodes treden op in oorkonden van de bisschop van Luik, van de bisschop van Utrecht en van de koning. In de periode 1101-1103 en 1122-1125 was een Arnulf van Rode verschillende malen aanwezig op het koninklijk hof. 66 Afbeelding 4. Het graafschap Rode en de Eninge van de Kempen aan het einde van de twaalfde eeuw.67 Het is het opmerkelijk dat Gramaye in 1610 schreef dat de kanunniken van Sint-Oedenrode hen de grafsteen toonden van A. Rodae Comitis, ofwel A. graaf van Rode. 68 Deze grafsteen is nooit door anderen beschreven en ook nooit gevonden. Gramaye kreeg zijn informatie veelal van plaatselijke zegslieden en er is geen reden om aan te nemen dat Gramaye zou liegen. 69 In 1507 liet Everardus van Amelrode, vice-kapitteldeken van Sint-Oedenrode, een tekst aanbrengen op de grafsteen van een stenen graf dat in 1494 werd gevonden in de kerk van Sint-Oedenrode. De vertaling van een deel van het grafschrift luidt: ‘In dit graf zijn hier begraven de beenderen van de edele Hildewaris, vrouwe van Bijsterveld, ‘Het geslacht van Rode’, 14-39. Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’. 68 Gramaye, Taxandria, 72. 69 Van Oudenhoven, ‘Beschryvinge’, fol. 2-2v schrijft dat het stadsbestuur van Den Bosch in 1609 ten behoeve van de officiële geschiedschrijver van de aartshertogen Jean-Baptiste Gramaye ‘eenighen uyt den haren ghedeputeert hebben, om den selven de Comme te openen, ende alle des Stadts Privilegien ende Secreten te communiceren.’ Zie ook: Viaene, ‘Gramaye’, 319-320. 66 67 Rode en Beek, gravin van Rode’. 70 De aanduiding ‘gravin’ is opmerkelijk, omdat de waarschijnlijke bron voor de informatie op het grafschrift, een geschrift in het archief van het kapittel van Sint-Oedenrode, Hildewaris slechts vrouwe van Hilvarenbeek en Rode noemt.71 Verder is van belang dat in deze regio in veertiende-eeuwse bronnen sprake is van leengoederen waarvoor het Rooise recht gold. Dit verwijst naar een bepaalde vorm van rechtspraak door de heren van Rode.72 Bijsterveld vergelijkt de positie van de Van Rodes met hun tijdgenoot Folkold van Berne, die in 1134 de abdij van Berne stichtte. De stichtingskroniek van die abdij schrijft dat Folkold graaf was tussen de Maas en Waal, omdat hij alle jurisdicties bezat tussen Mook en Heerwaarden met uitzondering van Wijchen en Niftrik. Maar net als de Van Rodes wordt Folkold in oorkonden nooit als graaf aangeduid.73 Een graafschap was tot het midden van de twaalfde eeuw geen vast omschreven bestuursdistrict, maar eerder de aanduiding van een veel onbestemder territoriaal geheel, dat overeenkwam met het persoonlijk machtsbereik van een graaf, dat in omvang en samenstelling kon veranderen. In de tweede helft van de twaalfde eeuw krijgt het begrip ‘graafschap’ een meer territoriale invulling. Deze evolutie voltrok zich ook op een lokaal niveau met het ontstaan van territoriale gerechtsheerlijkheden. 74 De meest concrete invulling daarvan zijn de uitoefening van de openbare rechtspraak en de toe-eigening van het gezag over de gemeenschappelijke gronden en de daarmee samenhangende uitgiften van nieuwe erven tegen betaling van een Jaarlijkse cijns.75 De graaf van Gelre had aan het einde van de twaalfde eeuw gezag over de gemeenschappelijke gronden en de openbare rechtspraak in een reeks plaatsen die samen aangeduid werden met ‘graafschap Rode.’ Het graafschap Rode zoals we dat vanaf de laatste decennia van de twaalfde eeuw kunnen reconstrueren is niet goed in verband te brengen met grondbezit van de Van Rodes. Grondbezit en leengoed van de Van Rodes is later aanwijsbaar in Sint-Oedenrode en in de aangrenzende plaatsen Schijndel en Veghel. Verder treffen we Roois leengoed ook aan in Zeelst dat niet tot het ressort van het Bijsterveld, ‘De stichting’, 129, 130 en 135, noot 25: De tekst op de grafsteen luidt: Nobilis hac fossa sunt Hildewaris hic ossa / De Rode et Beecke Domine Rode Comitisse / Ecclesias hanc et de Beeck que virginis Ode / Translatus anno fundavit septuageno / Van Amelroyen solus residens Everardus / Istic canonicus vice fungens atque decani / Huc de quo fuerant hec prima clausa sepulchro / Ter quingenteno septeno transtulit anno / Nam lapidum quadro tumulata sub assere / Muro huius porticui templi vicina jacebant. Daaronder staat thans: ‘Deze grafzerk met de overblijfselen van Hildeware, Gravin van Rode werd den 1 en october 1913 onder den vloer der kerk teruggevonden’. Vertaling: ‘In dit graf zijn hier begraven de beenderen van de edele Hildewaris, vrouwe van Rode en Beek, gravin van Rode. Deze kerk en die van Beek heeft zij gesticht in het zeventigste jaar na de translatie van de maagd Oda. Everardus van Amelrode, als enige hier residerend kanunnik en fungerend vicedeken, heeft ze naar hier overgebracht van de plaats waar zij eerst in een graf opgeborgen waren in het jaar 1507, want zij lagen in een vierkant muurwerk van stenen begraven onder een paneel nabij het portaal van deze kerk.’ 71 Aarts, ‘De Hildewarissen’, 205-207. Aan het bestaan van een Hildewaris de vrouwe was van zowel Sint-Oedenrode als Hilvarenbeek wordt getwijfeld. Zie: Van Asseldonk. ‘De relatie’, 89-90. 72 Van Asseldonk, ‘Het graafschap Rode’, 65. 73 Bijsterveld, ‘The Rode lineage’, 182. 74 Bijsterveld, ‘The Rode lineage’, 181; Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 38 75 Van Asseldonk, De Meierij, par. 28.2 en 29.2; idem, ‘De laatmiddeleeuwse transitie’. 70 graafschap Rode behoord heeft. 76 Goederen of rechten van de Van Rodes zijn ook bekend (of worden verondersteld) in Baardwijk, Tholen en tussen de Lek en in de Linge. 77 Omdat grondbezit vooralsnog geen goede verklaring biedt voor de uitgestrektheid van dit graafschap kunnen we ons afvragen of de koning in de eerste helft van twaalfde eeuw overheidsgezag in de regio gedelegeerd heeft aan de familie van Rode. Het probleem is dat van een dergelijke delegatie in de regio van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch voor die periode geen voorbeelden bekend zijn. We stellen daarom een ander scenario voor. De macht en openbare rechtspraak van de familie van Rode zou terug kunnen gaan op verschillende grondslagen: enerzijds op grondbezit en hun burcht en anderzijds ook op hun voogdij over Pedele, waarbij we dan onder andere mogen denken aan de voogdij over de bezittingen van de abdij van Echternach in Bakel, Deurne en Vlierden. Daarmee kunnen we de uitgestrektheid van het graafschap wel verklaren, al blijft bij gebrek aan gegevens voor een aantal plaatsen onduidelijk waarom sommige plaatsen onder Rode kwamen te ressorteren en sommige plaatsen een andere heer kregen. 3.2. De Eninge van de Kempen Een tweede groot rechterlijk ressort in het gebied van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch omstreeks 1200 was de Eninge van de Kempen. Voor de reconstructie van het ressort van deze eninge werd behalve van de regelmatige cijnskring in de Kempen ook gebruik gemaakt van wat bekend is over de openbare rechtspraak in deze regio en van een tolweg die met de eninge in verband gebracht kan worden.78 Het ontstaan van dit openbaar rechterlijk ressort is niet te verklaren vanuit wat bekend is over het privé-grondbezit of voogdij van de eigenaar van de eninge, tot 1203 was dat de graaf van Gelre. Om die reden denken we hier wel aan delegatie van overheidsgezag. Eersel komt in aanmerking als plaats waar de rechtbank van de Eninge van de Kempen gespannen werd, omdat in 1312 sprake is van het pretorium (hoofdplaats van een rechterlijk ressort) van Eersel.79 Pretorium zal hier ‘hoofdplaats van een rechterlijk ressort’ betekenen. 80 De jurisdictie van de schepenbank van Eersel strekte zich in 1312 nog over een groot deel van genoemde cijnskring uit. Op 12 juni 1316 gaf de hertog van Brabant een leengoed uit dat onder andere bestond uit de markttol van Eersel, de wegtol tussen Ravels, Eersel en de Kattenrijt, en het huis van de hertog te Eersel. 81 Ravels wordt geïdentificeerd met de Turnhoutervoorde bij Turnhout en de Kattenrijt met de Kattenrijtvoorde 76 Van Asseldonk, De Meierij, bijlage 24. Bijsterveld, ‘The Rode lineage’, 183 78 - Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.2. Voor Hilvarenbeek zie ook: Van Asseldonk, ‘Hilvarenbeek’. 79 ARAB, ARK inv. nr. 542, fol. I-28: villarum spectantium ad pretorium de Ersel: Stensel, Dommelen, Rythoven, Westerhoven, Eyke, Hapard, Kerckasterle, Loen et Duzel. 80 In 1588 werd de kwartierschout van Kempenland met pretor van Kempenland aangeduid: BHIC, Toegang 241, Archief van het kapittel van Oirschot inv. nr. 53: akte waarbij de vicedeken en het kapittel van Oirschot kanunnik heer Jan van Merode aanmanen af te zien van zijn voorgenomen duel met Albert Dachverlies, pretor districtus Campiniensis, 1588. 81 BHIC, Toegang, 9, Archief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen inv. nr. 87, fol. 54. 77 ten zuiden van Schaft op de grens van het hertogdom Brabant en het graafschap Loon. 82 Er is aangetoond dat deze tolweg deel uitmaakte van een oude handelsroute van Antwerpen naar het oosten.83 De combinatie van een wegtol en een markttol was in het Frankische rijk al in de Merovingische en Karolingische tijd bekend. De tolheffing ten behoeve van de koning was daarbij opgedragen aan de plaatselijke graaf. 84 De combinatie van de markttol en de wegtol te Eersel met het huis van de hertog aldaar maakt het aannemelijk dat we hier met een relict van de Eninge van de Kempen te maken hebben, dat oude wortels kan hebben. In dit verband dient gewezen te worden op de vermoedelijk ergens in de jaren 1178-1196 opgestelde lijst van hofambtenaren van de bisschop van Utrecht. 85 Hierin wordt de hertog van Brabant genoemd als een vrije leenman van de kerk van Utrecht, die onder meer de hele Kempen tot aan de Turnhoutervoorde (totam Kempineam usque Turnoutervoerde) van de bisschop in leen zou houden. De oorkonde wordt als vals beschouwd, maar de inhoud niet. Bas Aarts vermoedt dat de gegevens teruggaan op circa 1187, toen er een conflict was tussen Utrecht en Holland aan de ene zijde en de hertog van Lotharingen (Brabant) met Gelre en anderen aan de andere zijde. 86 De Turnhoutervoorde wordt in 1242 vanuit Antwerpen gezien als de oostelijke begrenzing van het gebied dat moest bijdragen aan het onderhoud van de burcht en waarvoor tolvrijheid gold.87 Kennelijk strekte het gezag van de bisschop van Utrecht zich tot aan de Turnhoutervoorde uit, ten oosten van het kort voor 1000 gestichte markgraafschap Antwerpen. Dat is het gebied waar we ook de Eninge van de Kempen van de graaf van Gelre situeren. Hoe de graaf van Gelre de Eninge van de Kempen verwierf is onduidelijk. Het is mogelijk dat de graaf van Gelre voogd was voor de bisschop van Utrecht voor deze regio en dat hij als voogd zich de rechtspraak toe-eigende.88 Dat de bisschop van Utrecht de hertog van Brabant met rechten op dit gebied beleende kan dan gezien worden als een tegenzet van deze bisschop. Toen de graaf van Gelre na een verloren oorlog tegen de hertog van Brabant in 1203 de Eninge van de Kempen aan de hertog afstond, noemde de laatste de rechten van de graaf van Gelre op de Eninge van de Kempen aanspraken, zonder dat hij zelf bij die gelegenheid aanspraken naar voren bracht.89 82 Van Asseldonk, De Meierij, par. 29.2.3. Van Asseldonk en Leenders, ‘IJzeren Rijn’. 84 Ganshof, Het tolwezen onder de Merovingers, 5-6; idem, Het tolwezen onder de Karolingen, 8-10. 85 Koch, OHZ, nr. 73 d.d. <1021 januari 2>: dux Brabantie est liber feodalis ecclesie Traiectensis, et tenet in feodum (..) totam Kempinem usque Turnoutervoerde cum mancipiis, prediis, silvis, campis; officiumque eius est, quod vocatur et est dapifer episcopi Traiectensis; Aarts, ‘Texandrië’, 18 noot 42. 86 Aarts, ‘Texandrië ‘, 26-28. -87 Leenders, Turnhoutervoorde, 128-129 en 371-372; Dillo en Van Synghel, ONB II, 253-259 nr. 991 d.d. 1242 maart. 88 Van Oudenhoven, Beschrijvinge, 2-3. Van Oudenhoven vermeldt dat de graaf van Gelre voogd was over de goederen van de kerk van Utrecht in de omgeving van de latere stad 's-Hertogenbosch (in Taxandriae finibus nemus est olim ecclesiae trajectensi donatum, cujus advocatiam longo tempore obtinuerunt comites Gelriae). 89 Camps, ONB I, 163-166 nr. 99 d.d. 1203 [na oktober 1]: omne ius quod idem comes se asserebat habere in unitate totius Cempinne. 83 Afbeelding 5. De cijnskring en tolweg van de Eninge van de Kempen en vermeldingen uit de achtste eeuw van plaatsen gelegen in de pagus Texandria. In de negende eeuw wordt in bronnen driemaal verwezen naar een graafschap (comitatus) met de naam Taxandria. In 855 was goed van de abdij Crespin gelegen in comitatu Thessandrico. In 863-864 was een deel van het goed van markgraaf Eberhard en zijn vrouw Gisela gelegen in comitatu Tassandrio. Volgens het verdrag van Meerssen van 870, waarin het rijk van Lotharius II werd verdeeld, ontving koning Karel de Kale onder andere het comitatum Texandrum.90 Theuws leidt uit deze vermeldingen af dat in Texandrie de pagus (gouw) in de negende eeuw waarschijnlijk overeenkwam met het graafschap. Dat is inderdaad mogelijk, al vormen deze vermeldingen daar geen bewijs voor. Het is immers ook mogelijk dat de term comitatus (graafschap) hier gebruikt werd als synoniem voor pagus en dat er binnen die pagus meerdere graafschappen bestonden. Kennelijk was men er zich in de hogere kringen hoe dan ook van bewust dat iemand binnen de pagus grafelijke rechten uitoefende. Het is opvallend dat het ressort van de Eninge van de Kempen redelijk goed overeenkomt met de pagus Texandria in de achtste eeuw, zoals Theuws die reconstrueerde aan de hand van vermeldingen in oude oorkonden. We kunnen ons daarom afvragen of de Eninge van de Kempen op een of andere manier een voortzetting is van het oude kerngebied van de pagus Texandria dat in de negende eeuw met 90 Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 37-38. graafschap aangeduid werd. Het gaat in beide gevallen immers om de uitoefening van het overheidsgezag. Het bezwaar tegen dit scenario is dat volgens de hedendaagse opvatting graafschappen in die periode nog geen vastomlijnde bestuursdistricten waren, maar regio’s waar bepaalde personen macht uitoefenden, waarbij de uitgestrektheid van die ressorten steeds varieerden en wisselden. Dat zet vraagtekens bij een lineaire ontwikkeling in de Kempen tussen de achtste of negende en de twaalfde eeuw. Verder gaat het over een lange periode van drie of vier eeuwen waarover weinig bekend is. Een mogelijk verband tussen de pagus Texandria in de achtste eeuw en de latere Eninge van de Kempen is dus hypothetisch en speculatief, maar desalniettemin niet geheel onmogelijk. De omvang van een graafschap was niet alleen afhankelijk van politiek-sociale elite-netwerken. Er moet ook enige sturing van bovenaf zijn geweest, gelet op de samenvoegingen, splitsingen en hergroeperingen van graafschappen in de bronnen. Ook kunnen er in die periode territoriale elementen een rol gespeeld hebben, zoals de locatie van versterkte huizen, tollen en natuurlijke grenzen zoals rivieren. In dit verband kunnen we ons afvragen hoe oud de tolweg door de eninge is. Omdat deze tolweg deel was van een handelsroute komende van Antwerpen, zal die tolweg niet ouder zijn dan de handelsroute. De koning had op het einde van de tiende eeuw te Antwerpen een grensburcht tegen Vlaanderen laten oprichten en Prims en anderen menen dat het werk hierbij werd gedaan door de bewoners van een ruime streek rond de burcht, het nieuwe markgraafschap dat zich uitstrekte tot aan de Turnhoutervoorde. Die bewoners en hun nazaten kregen als vergoeding vrijstelling van die tol in Antwerpen, maar moesten wel blijven zorgen voor het onderhoud. 91 Het is dus mogelijk dat de Turnhoutervoorde aan het einde van de tiende eeuw een grenspunt was van een ressort dat we later kennen als de Eninge van de Kempen. Overigens hoeft de veronderstelde ontwikkeling van het graafschap Texandria in de negende eeuw naar de Eninge van de Kempen in de twaalfde eeuw niet lineair geweest te zijn, al lijkt de geografie van die gebieden dat wel min of meer te suggereren. Het graafschap kan zich uitgebreid hebben, delen kunnen afgesplitst zijn, nieuwe graafschappen kunnen opgericht zijn enzovoorts. Ook in dat scenario is het mogelijk dat we omstreeks 1200 op min of meer eenzelfde geografisch gebied uitkomen, al ligt het dan wat minder voor de hand. De vervanging van de naam 'Texandrie' door 'Kempen' is gedocumenteerd voor de kerkelijke indeling. Het bisdom Luik was in de elfde eeuw verdeeld in zeven aartsdiaconaten. De oudste vermelding van Texandrie archidiaconus is een inscriptie op het grafkruis van Humbert uit 1086. Dit aartsdiaconaat wordt vanaf de veertiende eeuw Campinia (Kempen) genoemd. Zo werden ook de naam voor de pagus Texandrie en de streeknaam Texandria vervangen kunnen zijn door het politiek ressort en de streeknaam de Kempen.92 In de dertiende eeuw werd de aanduiding ‘de Kempen’ gebruikt voor een groot deel van de latere kwartieren Oisterwijk, Kempenland en Peelland.93 Van Asseldonk en Leenders, ‘IJzeren Rijn’, 67-68. Van Asseldonk, ‘Texandrië’, 12; Bijsterveld en Toorians, ‘Texandria revisited’, 39-41. 93 Van Asseldonk, De Meierij, par. 4.3.1.1. 91 92 Rest de vraag hoe de bisschop van Utrecht aan zijn rechten op de Kempen gekomen is. Het meest eenvoudige scenario is dat het gezag in deze regio via graaf Ansfried junior, die tevens bisschop van Utrecht (995-1010) was, bij de bisschop of kerk van Utrecht terechtkwam. 94 In de Utrechtse archieven is van een dergelijke veronderstelde verwerving niets bewaard gebleven. Broers maakt duidelijk dat er maar heel weinig stukken van vóór rond 1380 bewaard bleven. 95 Het is ook de vraag of Ansfried dat kon doen, omdat de keizer in principe het mandaat had om graven aan te stellen. Zo was het de keizer die in 985 het graafschap Hoei aan de bisschop van Luik overdroeg. Bijsterveld en Guilardian schrijven daarover: ‘In Texandrië is het gezag in de tiende eeuw waarschijnlijk in handen gekomen van verschillende gravengeslachten. Daarbij valt niet uit te maken of hun positie de politieke wil van de keizer weerspiegelde dan wel een gevolg was van eigenmachtig optreden van de gravengeslachten, hoewel het laatste het meest waarschijnlijk is.’ 96 In deze visie is het mogelijk dat Ansfried invloed uitgeoefend heeft op de verwerving van het openbaar gezag door de bisschop van Utrecht in de Kempen, mogelijk met instemming van de keizer. Een andere, door Bas Aarts voorgestelde, mogelijkheid is dat de Utrechtse overheidsrechten binnen Texandrië kunnen samenhangen met de graaf Everhard, vader van gravin Adelheid ‘van Orthen’, vermeld in 1079-1085.97 Vader Everhard wordt door de oudere literatuur versleten als graaf in Teisterbant, de Betuwe of zelfs de Veluwe. Gelet op ‘Orthen’ en de getuigenlijst kan zijn graafschap samengesteld zijn geweest uit delen van Texandrië, Teisterbant en het Land van Maas en Waal. Aarts stelt voor dat graaf Hendrik II van Leuven, een voorvader van de latere hertogen van Brabant, die hoogstwaarschijnlijk was gehuwd met genoemde gravin Adelheid, via zijn vrouw overheidsgezag in ‘de gehele Kempen’ verworven kan hebben, en hiervoor later een leenverband met Utrecht kan zijn aangegaan.98 Dit scenario geeft alleen een mogelijke verklaring voor de positie van de hertog van Brabant en verklaart niet hoe de graaf van Gelre aan de Eninge van de Kempen gekomen is, zodat we aan een rol van graaf Ansfried, die bisschop van Utrecht was, vooralsnog de voorkeur geven. 4. Samenvatting In dit hoofdstuk leveren we een bijdrage aan de zoektocht naar de bestuurlijke indeling van de pagus Texandria. We zetten eerst de goederen en rechten van de Luikse bisschop en instellingen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch in de Late Middeleeuwen op een rij. Als we het geheel overzien dan was het geheel aan bezittingen en rechten van de Luikse bisschop en Luikse instellingen in de Meierij niet bijzonder groot en bovendien versnipperd over een aantal verschillende instellingen. Van Asseldonk, ‘Texandrië’, 12. Broers, Uniek in de stad, 249; https://hetutrechtsarchief.nl/kerken. 96 Bijsterveld en Guilardian, ‘De vorming’, 48. 97 Camps, ONB I, 50-53, nr. 32 [1076 april 29 – 1099 april 14]. De oorkonde wordt tegenwoordig op basis van de getuigenlijst op vóór 1085 gedateerd. 98 Aarts, ‘Texandrië’, 20-21. 94 95 Bijsterveld stelde de hypothese voor dat de koningen de bisschoppen en de Luikse instellingen begiftigden om op die manier hun macht in Texandria te verstevigen. Bijsterveld toont aan dat vanaf het laatste kwart van de tiende eeuw voornamelijk de nieuwe Luikse instellingen gesticht door bisschop Notger en zijn opvolgers goederen verwierven in het gebied tussen de Maas en de Demer. Oudere instellingen verwerven geen of nauwelijks goederen. Deze giften dienden de belangen van de diverse Luikse instellingen, maar het belang van de koning is veel minder evident. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de Luikse bisschop daadwerkelijk wereldlijk gezag uitgeoefend heeft in Texandria. Later paste Bijsterveld zijn hypothese aan. Volgens zijn nieuwe inzicht had de bisschop van Luik ambitie op dat overheidsgezag om daarmee zijn geestelijk gezag in het bisdom Luik te verstevigen. We plaatsen ook bij deze stelling vraagtekens, omdat de bisschop zelf bij de schenkingen nagenoeg buiten beeld blijft en omdat niet duidelijk is hoe schenkingen aan Luikse instellingen bijdroegen aan de ambities op het wereldlijk gezag van de bisschop. Bovendien bezat de ‘kerk van Luik’ in 1155 in Texandria slechts op twee plaatsen goederen: te Hilvarenbeek en te Maren-Kessel (dat onder Heerewaarden hoorde). Om zijn hypothese te schragen gaat Bijsterveld uit van een machtsvacuüm in Texandria in de elfde en eerste helft van de twaalfde eeuw, dat naburige regionale wereldlijke en geestelijke heren aanzette tot een concurrentiestrijd om dat vacuüm in te vullen. Het beeld van een bestuurlijke leegte in die vroege periode is onwaarschijnlijk omdat er vermeldingen zijn van het graafschap Texandria en een vermelding in 969 van een graaf die in Texandria bij Empel gezag uitoefende. Voor de gesuggereerde machtsstrijd door naburige regionale heren (de graaf van Loon, de graaf van Gelre, de bisschop van Luik, de bisschop van Utrecht en de aartsbisschop van Keulen) voor het opvullen van een bestuurlijke leegte zijn voor het midden van de twaalfde eeuw geen aanwijzingen. Deze naburige regionale heren komen pas later in beeld en geen van hen oefende voor het midden van de twaalfde eeuw aantoonbaar overheidsgezag in Texandria, met uitzondering wellicht van de bisschop van Utrecht. De aartsbisschop van Keulen beschermde in 1100-110 de rechten van de abdij van Echternach, maar dat impliceert nog geen wereldlijk overheidsgezag. Als we de bisschop van Luik een stapje terug laten doen, ontstaat er ruimte voor andere ideeën. We wijzen op het rechterlijk ressort van de Eninge van de Kempen, dat tot 1203 in handen was van de graaf van Gelre. We beredeneren dat mogelijk eerder de bisschop van Utrecht hier gezag had. Misschien verwierf de bisschop van Utrecht deze rechten van graaf Ansfried junior, die in 995 bisschop van Utrecht werd en namens de koning grafelijke rechten binnen de pagus Texandria uitgeoefend kan hebben. Een tolweg die met de Eninge van de Kempen in verband gebracht wordt zou tot die periode terug kunnen gaan en vormt misschien een deel van het antwoord op de vraag waarom het gebied van deze eninge aan het einde van de twaalfde eeuw zo goed overeenkomt met de pagus Texandria in de achtste eeuw. Afkortingen ARAB ARK Algemeen Rijksarchief te Brussel Archief van de Rekenkamer Brabants Historisch Informatie Centrum te ‘s-Hertogenbosch Oorkondenboek van Holland en Zeeland Oorkondenboek van Noord-Brabant BHIC OHZ ONB Bronnen Ongepubliceerde bronnen I. Algemeen Rijksarchief te Brussel Archief van de Rekenkamer Inv. nr. 542, leenboek Latijnsboek II. Brabants Historisch Informatiecentrum 's-Hertogenbosch Toegang 9, Archief van de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen inv. nr. 87, rekening van de rentmeester d.d. 1574-1575 Toegang 241, Archief van het kapittel van Oirschot inv. nr. 53, oorkonde d.d. 1588 Gepubliceerde bronnen Bormans, S., E. Schoolmeesters en E. Poncelet ed., Cartulaire de l’Église de Saint-Lambert de Liège (6 dln.; Bruxelles 1893-1933). Camps, H.P.H., ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I De Meierij van 's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (2 bdn.; Den Haag 1979). Koch, A.C.F., ed., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. I. Eind van de 7e eeuw tot 1222 (Den Haag 1970). Literatuur Aarts, Bas, ‘Beika 1155’, in: Tussen Paradijs en Toekomst, 9 (1990), nr. 28, 89-97. Aarts, Bas, ‘Texandrië, van omstreden gouwbegrip naar integratie in het hertogdom. Hoofdlijn en vraagtekens’ in: Geworteld in Taxandria. Historische aspecten van de relatie Tilburg-Turnhout (Tilburg en Turnhout 1992) (= Taxandria 64 (1992); Tilburgse Historische Reeks 1) 8-42. Aarts, Bas, ‘De Hildewarissen van Sint-Oedenrode en Hilvarenbeek. Tussen legende en waarheid’, in: Arnoud-Jan Bijsterveld en Véronique Roelvink (red.), Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (Woudrichem 2016) 205-229. Van Asseldonk, Martien, ‘Census domini ducis. De cijnzen van de hertog van Brabant in de Meierij van ’sHertogenbosch 1340-1351’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 16 (1999) 33-95. Van Asseldonk, Martien, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Dissertatie, Oosterhout, 2002). Asseldonk, Martien van, ‘Texandrië in de 11 e en 12e eeuw’, Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen 74 (2002) 5-15. Asseldonk, Martien van, en Karel Leenders: ‘Een Hoogmiddeleeuwse IJzeren Rijn? De route Antwerpen – Roermond’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 20 (2003) 53-92. Asseldonk, Martien van, ‘Bergeijk in de late middeleeuwen. Aspecten van heerlijk gezag en het ontstaan van grenzen’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 27 (2010) 10-55. Asseldonk, Martien van, 'De laatmiddeleeuwse transitie en de oorsprong van gemeintes en heerlijke rechten op de wildernis in de Meierij van ’s-Hertogenbosch', Noordbrabants Historisch Jaarboek 30 (2013) 12-50. Asseldonk, Martien van, 'Het graafschap Rode', in: Arnoud-Jan Bijsterveld en Véronique Roelvink (red.), Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (Woudrichem 2016) 63-71. Asseldonk, Martien van, ‘De relatie tussen Hilvarenbeek en Tilburg in de Middeleeuwen’, in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 36 (2018) 87-92. Asseldonk, Martien van, ‘Het ontstaan van de heerlijkheid Hilvarenbeek. Nieuwe hypothesen en inzichten’ (in voorbereiding). Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘Hypothese über die politischen Machthaber in Texandrien im 10. Und 11. Jahrhundert’, in: F. Theuws en A.-J. Bijsterveld, ‘Der Maas-Demer-Schelde-Raum in Ottonischer und Salischer Kaiserzeit’, p. 124-136, in: H.W. Böhme (red.), Siedlungen und Landesausbau zur Salierzeit, 2 dln., (Sigmaringen 1991), 109-146. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘Dusela villa Taxandria. Een drietal onopgemerkte oorkonden betreffende Duizel uit de elfde en dertiende eeuw’, Noordbrabants Historisch Jaarboek 13 (1996) 156-207. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘De la Texandrie a la Campine: le nord du diocese de Liege aux Xe-XIIe siècles’, in J.-L. Kupper en Ph. George (eds.), Liege. Autour de l’an mil, la naissance d’une principaute (Xe-XIIe siecle) (Liège 2000) 45-48. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘Van Texandrië naar De Kempen. Het noorden van het bisdom Luik in de volle Middeleeuwen’, Brabants Heem 54 (2002) 67-77. Bijsterveld, A.J. en D. Guilardian, ‘De vorming van het hertogdom’, in: Redactie: R. van Uytven, C. Bruneel, A.M. Koldeweij, A.W.F.M. van de Sande en J.A.F.M. van Oudheusden, Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (Leuven 2004) 41-63. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘De Notger a Henri de Leez: La formation du patrimoine liegeois en Texandrie, fin du Xe - moitie du XIIe siecle’ in: A. Wilkin en J.-L. Kupper (eds.), Eveque et prince. Notger et la BasseLotharingie aux alentours de l’an Mil (Serie Histoire 2) (Liége 2013) 65-92 en Planches IX-XVI. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘Het geslacht van Rode in de twaalfde eeuw’, in: Arnoud-Jan Bijsterveld en Véronique Roelvink (red.), Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (Woudrichem 2016) 14-39. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘De stichting van kerk en kapittel van Sint-Oda’, in: Arnoud-Jan Bijsterveld en Véronique Roelvink (red.), Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (Woudrichem 2016) 125-137. Bijsterveld, Arnoud-Jan, ‘Aristocratic Identities and Power Strategies in Lower Lotharingia. The Case of the Rode Lineage (Eleventh and Twelfth Centuries)’ in: M. Margue & H. Pettiau (eds.), La Lotharingie en question: identités, oppositions, intégration. Lotharingische Identitäten im Spannungsfeld zwischen integrativen und partikularen Kräften. Actes des 14es Journées Lotharingiennes. 10-13 octobre 2006. (Luxembourg 2018, Publications de la Section Historique de l’Institut G.-D. de Luxembourg 126; Publications du CLUDEM 26) 167-215. Bijsterveld, Arnoud-Jan en Lauran Toorians, 'Texandria revisited: In search of a territory lost in time', in: M. Kars, R. van Oosten, M.A. Roxburgh & A. Verhoeven (eds.), Rural riches & royal rags? Studies on medieval and modern archaeology, presented to Frans Theuws (Zwolle 2018) 34-42. Broers, Charlotte, Uniek in de stad. De oudste geschiedenis van de kloostergemeenschap op de Hohorst bij Amersfoort, sinds 1050 de Sint-Paulusabdij in Utrecht: haar plaats binnen de Utrechtse kerk en de ontwikkeling van haar goederenbezit (ca. 1000 – ca. 1200) (Utrecht 2000). Cöp, Wim, ‘Het patronaatsrecht en het pastoorsbeneficie van de parochiekerk Erp van de veertiende tot de zeventiende eeuw’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 36 (2019) 81-109. Ganshof, F.L., Het tolwezen in het Frankische rijk onder de Merovingers. Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren 20 (Brussel 1958). Ganshof, F.L., Het tolwezen in het Frankische rijk onder de Karolingen. Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren 21 (Brussel 1959). Gramaye, I.B., Taxandria (Bruxellae 1610). Kupper, J.-L., Liège et l’Église impériale XIe - XIIe siècles Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l’Université de Liège 228 (Paris 1981). Leenders, Karel, Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde. Ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas-Schelde-Demergebied (400-1350). Een voorlopige synthese (Zutphen 1996). Leenders, Karel, Cultuurhistorisch overzicht van het Landinrichtingsgebied de Hilver (gemeente Hilvarenbeek en Oisterwijk) (Den Haag 2002). Leenders, Karel, 'Moergestel tussen 1146 en 1392. De vorming van een Brabantse heerlijkheid', in: Brabants Heem 56 (2004), nr 4, 147-161. Leenders, Karel, De Duizelse Elzenbroeken. Landschapsgeschiedenis van een beemd die akker werd. Noordbrabants Historisch Jaarboek 31 (2014) 17-45. Leenders, Karel, ‘Tongerlose cijnsboeken betreffende Duizel’, in: De Rosdoek nr. 149 (2014) 4-16. Oudenhoven, J. van, Beschryvinge der Stadt ende Meyerye van 's-Hertogen Bossche (’s-Hertogenbosch 1649). Souvereyns, G. en A.J.A. Bijsterveld, ‘De graven van Loon’, Limburg. Het Oude land van Loon 87 (2008) nr. 2, 111-152. Theuws, Frans, De archeologie van de periferie. Studies naar de ontwikkeling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in de vroege Middeleeuwen (Niet-uitgegeven dissertatie Universiteit van Amsterdam 1988). Theuws, Frans, ‘Middeleeuwse parochiecentra in de Kempen 1000-1350’ in: A. Verhoeven en F. Theuws, red., Het Kempenprojekt 3. De middeleeuwen centraal. Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem 33 (Waalre 1989) 97-216. Vangheluwe, Daniël, ‘Een schets van de Villa Echa’ in: Bergeijk in kaart (Bergeijk 2009) 97-122. Vangheluwe, Daniël, ‘Van Oerparochie tot Stad Bergeijk’, in: Bergeijk. Stad zonder muren (2019). We raadpleegden op 15 juli 2019 de digitale versie die voorzien is van een notenapparaat op de website van de heemkundekring Bergeijk: http://www.heemkundekringbergeijk.nl/ Viaene, A., ‘De historiograaf Jan-Baptist Gramaye, zijn rondreis in West-Vlaanderen’, in: Handelingen van het Genootscshap ‘Société d’ Emulation’ te Brugge, 108 (1971) 319-330.