Academia.eduAcademia.edu

Landsverordening officiële talen van 6 maart 2007

‘Landsverordening officiële talen van 6 maart 2007’, Tar-Justicia, 2007 no. 3, p. 172-175

Landsverordening officiële talen van 6 maart 2007 [van de voormalige Nederlandse Antillen] Dr. Bastiaan D. van der Velden ‘Landsverordening officiële talen van 6 maart 2007’, Tar-Justicia, 2007 no. 3, p. 172-175 De Landsverordening officiële talen is op 6 maart 2007 door de Staten aangenomen, waarmee een langdurig totstandkomingproces tot een goed einde is gekomen. Een eerste ontwerplandsverordening officiële talen stamt uit 1982, waarna in 1987 een ontwerp aan de Staten werd aangeboden.1 In februari 2003 stelt het Statenlid van de PNP Abigail Hirobumus Paula het bij de dag van de moedertalen aan de orde, er is geen reden voor feestvieren, de landsverordening moet eindelijk eens behandeld worden.2 Niettemin komt de recente landsverordening voor een kenner van het Caribische gebied, prof. Gert Oostindie als een verrassing: ‘Ik dacht dat er al sinds jaren drie officiële talen waren op de Antillen. Maar meer van belang is de vraag wat ze ermee willen.’ Volgens Oostindie is het waarschijnlijk een statement richting Nederland in verband met de op handen zijnde bestuurlijke hervormingen: ‘Ik kan me voorstellen dat ze dit nog even geregeld willen hebben. Hiermee slaan ze een soort piketpaaltje: let op Nederland, je mag je met alles bemoeien, maar blijf vooral van de taal af. Dat proef ik er wel in.’3 Alleen al de lange tijd van totstandkoming, met voorontwerpen uit 1982 en 1987, lijkt in tegenspraak met deze observatie. Hooguit het feit dat de landsverordening uiteindelijk tot stand is gekomen heeft misschien plaatsgevonden onder invloed van de recente ontwikkelingen. De titel van de landsverordening dekt echter niet geheel de inhoud, omdat de Landsverordening hoofdzakelijk betrekking heeft op het taalgebruik door overheidsinstellingen in de situatie dat de burger heeft aangegeven in een bepaalde taal met de overheid te willen communiceren, waarbij een zogenaamd volgend taalbeleid wordt ingevoerd. Een regeling over het taalgebruik vanuit de overheid, en een beredeneerde keuze voor een of meerdere van de talen, bevat deze wet niet. De gelijkwaardig officiële talen in de Nederlandse Antillen zijn het Papiamentu, Nederlands en Engels (art. 2). Hoewel bepaalde politieke partijen in de Staten hebben gesproken over de drie ‘Koninkrijkstalen’ dient er op gewezen te worden dat dit niet de strekking is van de landsverordening.4 Op de regeling kan alleen een beroep gedaan worden door inwoners van de Nederlandse Antillen en hier gevestigde lichamen die niet tot de overheid behoren (art. 1 onder b). Inwoners van Nederland kunnen dus niet hun voorkeur uiten voor een van de officiële talen, en inwoners van bijvoorbeeld de Verenigde Staten die in het Engels zouden willen communiceren evenmin. Onduidelijk is in welke taal deze nietinwoners zich tot de overheid moeten richten, of op welke wijze de overheid dient te handelen indien zo een persoon zich in een van de talen tot de overheid richt. 1 Landsverordening officiële talen, Advies van de Raad van Advies, getekend I. da Costa Gomez en C.E. Dip, RvA no. RA/135-138, 10 juni 1997 p. 1 en Landsverordening officiële talen, memorie van toelichting, no. 3, Staten, zitting 19971998, p. 7. 2 ‘Papiamentu nog steeds geen officiële taal’, Amigoe, 21 februari 2003. 3 Nieuwsbrief Universiteit Leiden, 13 maart 2007, http://www.nieuwsbrief.leidenuniv.nl/ 4 Landsverordening officiële talen, Voorlopig verslag no. 4,, Staten, zitting 2006, p. 1 en 2. Zie ook Landsverordening officiele talen, Nota naar aanleiding van het Voorlopig verslag, no. 5, Staten, zitting 2006-2007, p. 2. 1 Het cruciale artikel is de regeling over het volgend taalgebruik van de overheid na een inleidende actie van een burger: 1. 2. 3. Artikel 3 In de schriftelijke en mondelinge communicatie met ingezetenen bedient de overheid zich van één van de officiële talen. Indien door een ingezetene een voorkeur voor één van de officiële talen kenbaar is gemaakt, bedient de overheid zich voor zover mogelijk van die taal. Indien de overheid zich niet van die taal bedient, wordt zulks gemotiveerd. Indien schriftelijke communicatie een beschikking inhoudt of belangrijke rechtsgevolgen kan hebben, is het tweede lid niet van toepassing. Met betrekking tot art. 3 lid drie kan opgemerkt worden dat schriftelijke stukken die maar één enkel ‘belangrijk’ rechtsgevolg hebben, dus niet geweigerd kunnen worden in de taal die door de burger wordt aangedragen. De wijze waarop vastgesteld kan worden wat een ‘belangrijk rechtsgevolg’ is laat de wetgever in het ongewisse en het is ook maar de vraag of en hoe vastgesteld kan en dient te worden of een rechtsgevolg ‘belangrijk’ is. Dit is een juridisch onbruikbaar criterium, en een woord dat in het algemeen niet in een wetstekst thuis hoort. Het is moeilijk te begrijpen dat de Raad van Advies geen aandacht heeft besteed aan deze bewoording, en de overige bepaling van artikelen 4 en 5, in het advies over het ontwerp van de landsverordening officiële talen.5 Onduidelijk is waarom er in de gevallen van art. 3 lid 3 geen motiveringseis wordt gesteld. De motivering dat de Nederlandse taal, als taal waarin de wetgeving is gesteld, ten bate van de rechtszekerheid is verkozen, zou dan gebruikt kunnen worden. Naast de regeling die in de landsverordening is opgenomen, dient er aandacht besteed te worden aan wat niet in de landsverordening is opgenomen. Uit de memorie van toelichting blijkt dat artikel 3 betrekking heeft op informatieverstrekking gericht op individuele personen en artikel 4 op informatieverstrekking die niet tot specifieke individuen gericht is. De vraag is waar wetgeving, landsverordeningen en besluiten van algemene strekking onder vallen. Enerzijds dient een wet over officiële talen regels te bevatten over de communicatie tegenover de burger als deze in een bepaalde taal zicht tot de overheid heeft gewend. Anderzijds dient in deze wet een regel voor te komen als de overheid zelf het initiatief neemt om in een bepaalde taal een besluit vast te stellen. In het geval de burger zicht in een taal tot de overheid wendt dient conform art. 3 de overheid deze taal te volgen. In enkele niet zuiver omschreven uitzonderingsgevallen kan de overheid van de taalkeuze van de burger afwijken. Maar als de overheid het initiatief neemt, bijvoorbeeld door in een besluit van algemene strekking vast te stellen dat een straat een eenrichtingsverkeer straat wordt, is er geen burger die hiervoor het initiatief heeft genomen. De overheid dient dit besluit echter wel in een van de officiële talen vast te leggen, en gezien art. 3 lid 1 uitdrukkelijk in maar één van de officiële talen. 6 In de huidige 5 Landsverordening officiële talen, Advies van de Raad van Advies, getekend I. da Costa Gomez en C.E. Dip, RvA no. RA/135-138, 10 juni 1997. 6 Uit de memorie van toelichting blijkt dat de publicaties van de plaatselijke overheid op de bovenwindse eilanden in het Engels zijn. Over publicaties in het Papiamentu op de benedenwindse eilanden wordt geen mededeling gedaan. Landsverordening officiële talen, memorie van toelichting, no. 3, Staten, zitting 1997-1998, p. 2. 2 vorm van de landsverordening officiële talen kan de burger niet om een vertaling in een van de andere officiële talen verzoeken.7 In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen (PB 1955, 32, art. 22 en 25) ‘impliciet verplicht’ tot het gebruik van het Nederlands in de (lands)wetgeving.8 Voor de taal in de rechtspraak wordt geen wettelijke grondslag gegeven voor het gebruik van het Nederlands.9 Noch uit de wetstekst, noch uit de memorie van toelichting blijkt dat door de Landsverordening officiële talen een eind wordt gemaakt aan deze situatie. Wel ziet de regering de mogelijkheid om wetten en jurisprudentie in het Engels en Papiamantu te gaan vertalen.10 Vertaling van wetgeving is echter in strijd met art. 3 lid 1 van de landsverordening officiële talen, want de overheid bedient zich van één van de officiële talen. Wil de overheid vertalingen gaan maken, dan dient de formulering ‘één of meerdere van de officiële talen’ gekozen te worden. Nog steeds is van kracht de Verordening van 7 januari 1918, PB 33, waarbij het Nederlands gereserveerd bleef voor schriftelijk gebruik in de rechtszaal, maar mondeling ook de landstaal gebruikt kon worden.11 De vraag is waarom deze regeling niet in de Staatsregeling of misschien de LAR is opgenomen. Een regeling die blijkbaar betrekking heeft op de overheid, en niet op de rechterlijke macht, kan uitstekend in een bestuurs- of administratiefrechtelijke regeling worden geïncorporeerd. Voordeel van opname is eveneens dat voor de justitiabelen de regeling zichtbaar is, en niet losstaand feit blijft dat eenvoudig over het hoofd gezien kan worden. In Nederland is op vergelijkbare wijze in de AWB een regeling voor het gebruik van het Fries opgenomen. Voor een verankering van de verschillende talen, en met name die talen die op dit moment geen gelijkwaardige positie hebben binnen de overheid, dient een beleid opgesteld te worden. In de eerste plaats dient de overheid met een procedure te komen die voor elke taalkeuze de overweging geeft waarom die keuze berust. Mocht dit te gecompliceerd zijn, dan kan ook met streefgetallen gewerkt worden. Bijvoorbeeld dat 30 of 50 % van de officiële schriftelijke stukken op de Benedenwindse eilanden binnen 10 jaar in het Papiamentu gesteld zijn. Hier zou de ‘good practice’ uit Friesland als voorbeeld kunnen dienen.12 Indien de regering een taalbeleid wil voeren dat een afspiegeling is van de maatschappelijke verhoudingen, is het maken van een verordening op de officiële talen, waarin gesteld wordt dat de drie talen gelijkwaardig zijn, niet de juiste weg. Natuurlijk zal door de Landsverordening wel lagere wetgeving zo geïnterpreteerd moeten worden dat waar een van de talen genoemd wordt, de gelijkwaardigheid van de drie talen gelezen dient te worden. Maar andere landsverordeningen en Rijkswetten dienen stuk voor stuk aangepast te worden, zodat in de wet de gelijkwaardigheid van de talen tot uitdrukking komt. Voor die instellingen van de overheid waar deze landsverordening schijnbaar niet voor geldt, zoals de rechterlijke macht en de officiële publicaties, moet de wetgeving aangepast worden zodat ook hier de gelding van de drie officiële talen zichtbaar wordt. Gezien het feit 7 En bevat de landverordening dus ook geen regeling om burgers die misbruik van dit recht maken door van alles een vertaling te vorderen van het lijf te houden. 8 Landsverordening officiële talen, memorie van toelichting, no. 3, Staten, zitting 1997-1998, p. 3. 9 Dit berust op de verordening uit 1872, Pb. 17 en Pb. 1918, 33. 10 Landsverordening officiële talen, Nota naar aanleiding van het Voorlopig verslag, no. 5, Staten, zitting 2006-2007, p. 2. 11 HR 17 april 1996, LJN AA1826. 12 V. Heutger, The choise of language in legal teaching at the UNA, in: UNA publicaties 2006 (Willemstad 2006) p. 105. 3 dat in 2001 voor 81 procent van de inwoners op Curaçao het Papiamentu de thuistaal was, kan het gebruik van deze taal in de rechtszaal niet afhankelijk gesteld worden van de aanwezigheid van het toevallige feit dat de rechter misschien Papiamentu verstaat of er een tolk aanwezig is.13 Een regeling dient hier te komen, die bijvoorbeeld ook aandacht besteed aan het feit dat in een burgerlijk proces twee partijen van een verschillende taal gebruik willen maken. 13 Landsverordening officiële talen, memorie van toelichting, no. 3, Staten, zitting 1997-1998, p. 4. 4