A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

 


beschrijving

Enkele Aken

 


IJzeren stevenaakje als pleziervaartuig.
(aakje met later aangebrachte rechte steven?)


Boeieraak


Hasselteraak


Werkendamse rietaak


Klipperaak


Stevenaak in paviljoenuitvoering.


IJsselaak / IJsselschuit


Rietaak "D'n ouwe Biesbosch" (zie onder)


Sliedrechtse aak
met kenmerkend breed bovenboord

foto: collectie Pieter Klein
Biesbosch aak

 

 

foto: collectie Pieter Klein
Waspikse klipperaak
discutabel: aak of toch klipper?

Kenmerkende gepiekte kont
van een Waspikse klipperaak

 

 

Over de Hasselteraak, ook wel Praamaak:

Specifieke kenmerken: [FH]
 ï¿½ boeisel voor in ��n lijn doorlopend met de romp
 ï¿½ boeisel achter, boven het berghout licht naar binnen vallend
 ï¿½ achtersteven vol en rond (zwaar) uitgevoerd
 ï¿½ mastkoker op mastdek geplaatst
 ï¿½ geen voorsteven, geen stuizen
 ï¿½ meestal een roef
 ï¿½ grootzeil, fok en kluiver

 De Hasselter aak was een type vaartuig dat tussen 1885 en 1900 in Hasselt werd gebouwd. Hiermee nam de Overijsselse scheepsbouw grootscheepse allures aan. Het gaf daarmee aan een binnenzeilvaartuig afmetingen die slechts overtroffen werden door de Rijnschepen. De schepen konden flinke deklasten vervoeren en waren zeer geschikt voor de turfvaart. Het bouwmateriaal was in hoofdzaak eiken, de bodem was van Noors vuren hout. Het voorschip was ovaal en naar voren hangend (heve en daarom ook wel hevelaak genoemd), de achtersteven stond loodrecht omhoog, onder de helmstok was het achterdek 30 cm verhoogd. Hier was de woning van het schippersgezin. Er waren drie kooien (slaapsteden), een grote en twee kleineren, de laatsten boven elkaar. Hasselter aken zijn voor leken moeilijk te herkennen. De vorm is wat lomper dan andere modellen. Het boeisel, de bovenste rand van de zijkant, is recht en breed. De ankergaten zijn vaak hoog in het boeisel aangebracht. De Hasselter aak was ongeveer 75 voet lang (Amsterdamse voet van 28,3 cm) en 16 voet. breed. De tuigage bestond uit grootzeil, fok en kluiffok (lul). Ze vervulden in de jaren 1920 en 1930 een voorname rol. Het kanaal de Dedemsvaart werd druk bevaren met Hasselter aken.

Zwolse Courant van 8 april 2002 en 27 juli 2002.

Over de IJsselaak:

Specifieke kenmerken: [FH]
 ï¿½ boeisel voor en achter meestal in ��n lijn  met de romp, som lichte knik op het berghout
 ï¿½ voor- en achtersteven: soms stuizen soms beretanden
 ï¿½ kleine soort: open
 ï¿½ grote soort: met een paviljoen, kleine roef of als dekschip
 ï¿½ grootzeil met gebogen of echte gaffel, fok en soms kluiver

De IJsselaak heeft niets te maken met de Gelderse IJssel, maar alles met de Hollandse IJssel. Daar noemen ze het een IJsselschuit.
De IJsselmannen woonden bij de dorpjes Ouderkerk, Nieuwerkerk, Krimpen en Gouderak. ln de Hollandse IJssel beugelden ze zand in hun aakjes. De schipper liet een lange houten stok met daaraan een beugel met zak op de rivierbodem zakken en met een  bepaalde slag haalde hij die weer vol  naar boven en kieperde het zand in het ruim. Dan zeilden ze naar de handelaren in Ouderkerk en Rotterdam en werd het zand in een kruiwagen geschept en aan de wal gelost. Loodzwaar werk. Op de werf van de weduwe Joh. Duiivendijk in Krimpen aan den lJssel en bij Snoey in Ouderkerk zijn er velen gebouwd.

Een IJsselaakje aan de kade. De schippersvlet langszij. Aan deze kant een kadekraan. Briefkaart 1903, particulier bezit.

Schuttevaer van 14 april 2012.

Over de Zandaak:

Specifieke kenmerken: [FH]
 ï¿½ boeisel voor en achter in ��n lijn  met de romp
 ï¿½ geen stuizen; soms beretanden; wel voorsteven
 ï¿½ knik tussen kielplaat (heve) en huidgangen
 ï¿½ open met voordek of luiken tot op het potdeksel
 ï¿½ uitsparing in boeisel langs het ruim; wegneembaar zetboord
 ï¿½ grootzeil met kromme gaffel en fok

Kleine zandaken werden veel gebouwd rond de grote rivieren. Om beugelend het zand uit de rivier te winnen. Bij deze kleine schepen waren de platen niet altijd rondgezet, met als gevolg dat de scheepshuid tussen de gangen onderling en bij de heve knikken vertoonde. Vaak is er ter lengte van het laadruim een uitsparing in het boeisel waarin een wegneembaar houten zetbord geplaatst kon worden om het laden en lossen te vergemakkelijken. Zandaakjes konden getuigd zijn met een grootzeil aan een rechte of kromme gaffel of spriettuig. Deze aak (rechts) is nog origineel en een van de weinige overgebleven zandaakjes.


Het beugelen /zandbaggeren met de handbeugel met zandaakjes in Geertruidenberg. Datum onbekend.

Corne Bossers, Raamsdonksveer, 5 maart 2006.

 

Over de Werkendamse rietaak:

Specifieke kenmerken rietaak algemeen: [FH]
 ï¿½ boeisel voor en achter in ��n lijn  met de romp
 ï¿½ grote breedte ten opzichte van de lengte
 ï¿½ mast v��r de luiken erg voorlijk
 ï¿½ kleine soort: open met voordek
 ï¿½ grote soort: dek- of paviljoenschepen
 ï¿½ grootzeil, fok en soms kluiver
 ï¿½ voorsteven

Om en nabij de vorige eeuwwisseling werden de eerste geklonken ijzeren aken gebouwd. Het waren brede ondiepe vrachtscheepjes die geschikt waren voor het vervoer van lichte ladingen met bovenlast. In het gebied rondom de Biesbosch en de benedenrivieren lieten tot circa 1925, riet- en griendbazen talloze van dit soort aakjes bouwen. Rietaken waren in die tijd de meest bekende kleinere beroepsschepen die in de Biesbosch en bij gorzen en grienden in het Benedenrivierengebied in gebruik waren. De aak werd ingezet voor het vervoer van riet en andere griendproducten. Rietsnijders verbleven een hele week op de aak in het benauwde vooronder, waar ze sliepen en aten. Met een "vuurduveltje" werd de ruimte warm gestookt. Van de honderden ijzeren rietaken die ooit in het rivierengebied voeren, resten er slechts enkelen in originele staat.

Scheepvaartkrant van 7 september 2005.

Over rietaak (sprietaak) "D'n ouwe Biesbosch":

De rietaak was ooit ��n van de bekende kleine zeilende beroepschepen in de Biesbosch en op de benedenrivieren. Het zeiltuig was vaak niet meer dan een fokzeil en een grootzeil. Het zeiltype was een sprietteug.  Rond de vorige eeuwwisseling verschenen de eerste geklonken ijzeren aken. Dit waren nabootsingen van de houten scheepstypes die in de eeuwen ervoor van hout waren gebouwd. Het waren brede, ondiepe vrachtscheepjes die uitermate geschikt waren voor het vervoeren van een lichte, hoge bovenlast. De meeste rietaken hadden een lengte die varieerde van 10 tot 18 m en waren voorzien van een open laadruim. In het gebied rondom de Biesbosch werden tot circa 1925 deze speciale aken gebouwd voor de riet- en griendbazen. Deze scheepjes werd hoofdzakelijk gebruikt om de gesneden bossen riet van de uitgestrekte gorzen naar de rietheuvels te vervoeren. Aanvankelijk werd met deze vaartuigen gezeild of geboomd. Later werden ze voort getrokken door een klein sleepbootje.
De leefruimte in zo’n rietaak was zeer beperkt. Het vooronder was ongeveer 2m diep en 3m breed. Aan beide was een slaapplaats getimmerd, waarop een met kaf gevulde matras of een bultzak lag en een stel gestikte dekens. De ruimte tussen de kooien was niet meer dan 1.25m. Daar tussen stond het potkacheltje voor de verwarming van het verblijf en waarop tevens werd gekookt. De hoogte bedroeg vrijwel nooit meer dan 1,50m. Op het dek zat een luik waarmee men het vooronder in konden.
Op de boorden konden met behulp van pinnen zetboorden opgezet worden. Daardoor werd de laadcapaciteit vergroot. Dat was vooral voor het vervoer van bieten naar de suikerbietenfabriek. Dit was dan vooral in het najaar. In de winter werden de aken gebruikt voor het vervoer van riet en rijshout naar de opslagheuvels of naar de vaste wal. De mensen verbleven er de hele week op. Alleen op de zondag waren de mannen thuis bij de vrouw en kinderen.
In het voorjaar en zomer werden de aken onderhouden en werden ze ook wel gebruikt voor het vervoer van hout en riet dat die winter was gesneden en naar de vaste wal toe moest. Met sommige aken werd wel eens zand gebeugeld op de rivieren.
Tot de teloorgang van de riet- en griendcultuur rond 1970, waren er in de Biesbosch en langs de benedenrivieren nog tientallen aken in gebruik. Daarna werden veel rietaken tot recreatiejacht of woonark omgebouwd. Het werd duidelijk dat dit specifieke scheepstype, dat zo eigen was aan onze regio, als beroepsvaartuig langzaam maar zeker ging verdwijnen. Anno 2005 zijn er van de honderden rietaken die in Nederland zijn geweest nog maar een stuk of vijf in redelijke originele staat bewaard gebleven.

Eigenaar P.C.Leeuwis, 25 december 2005.

 

Over de Peelaak:


De peelaak was een keenaak of herna. Zie het achterschip met hoge heve-steven en klaphekken roer.
De foto is uit 1938 en toont de haven van Eindhoven. Het peelaakje ligt rechts vooraan.

Over de stevenaak:

In de zestiger jaren van de 19e eeuw ontstond de ijzeren stevenaak, door sommigen gezien als de opvolger of Nederlandse variant van de Dorstense aak. De heve is vervangen door een voorsteven. De constructie aan de achterkant is hetzelfde. Beide stevens staan een beetje schuin; de voorsteven ietwat gekromd., terwijl het vlak voor en achter nog maar iets omhoog loopt. De bouw was als regel gladboordig.
De foto is van het stevenaakje Argus in 1876 gebouwd bij Jonker in Kinderdijk.

 

Over de Klipperaak:

 

Over de Keulse aak:


Uitsnede van een anonieme gravure van een "Keulze Reyn Aak", gedateerd 1750 - 1800.

Over de Beitelaak:


De Beitelaak is een Rijnaak, door Petrejus variant van de Keulse aak genoemd.
Voor de bergvaart was een jaaglijn aangebracht [omstreeks 1640].


Turfschepen aan de oever, ets van Jan van de Velde (1593-1641)
Aan de oever ligt een beitelaak afgemeerd.

 

Over de Hollandse- en Slechtaak:


Dit model uit de eerste helft van de 19e eeuw van een overboordige Hollandse aak heeft een anderhalf masttuig.
De razeilen in de grote mast boven het grootzeil duiden op de Rijnvaart, want op weg naar het oosten werd
door schepen uit Nederland vaak gebruik gemaakt van razeilen i.v.m. de meest voorkomende westenwind.
Bron: "Aken, Tjalken en Kraken, zeilschepen van de Lage landen. De binnenvaart", Hans Haalmeijer en Dik Vuik

 


Een Slechtaak volgens E. van Konijnenburg in De scheepsbouw van af zijn Oorsprong.
Meer over slechtaak of schechtaak op Binnenvaarttaal van Pieter Klein

Over de Overlander:


Nicolaes Witsen schreef: "Maekzels die van de Rijn komen, hoog, grof en onbelompen werk. Hier wonen gehele huisgezinnen in" Op de ets van Reinier Nooms zijn twee gemeerde nogal lompe schepen met heve te zien. Mijn interpretatie: Het linker schip is hoog opgeboeid en toont een vrouw die door een luik in de romp iets spoelt (wasgoed?). Bovenop worden door een andere vrouw, met aangeven van een kind, lappen uitgespreid (wasgoed?). De man lijkt bezig te zijn met  het vastzetten van de lading. Zien we een schoorsteen?