|
|
Straffen aan boord en
straffen door zeekrijgsraden te Texel en Suriname (17e en 18e eeuw) Klik hier voor de 19e en 20e eeuw
|
De bootsgezel, fragment uit "De Boekaniers" van Dick Dreux
Laat ons eerst eens zien wat zo'n matroos, bootsghesel of sapitau moest kennen en kunnen voor hij zijn beste krachten zag betalen met de prinselijke som van ten hoogste vier guldens per maand: Hij moest tientallen ingewikkelde zeemansknopen blindelings en vliegensvlug kunnen leggen - en allemaal op de daarvoor bestemde plaatsen, want als hij bijvoorbeeld een weeflijnsteek zou hebben verwisseld met een draaireepsteek dan was hij dadelijk door zijn maats voor koekebakker uitgemaakt. Hij moest de touwen kunnen bekleden. Hij moest uitstekend met verf en (zelf gemaakte) kwasten omgaan, heel wat beter dan het latere "tjetten" dat op de stoomvaart in gebruik kwam. Hij moest hamer en beitel, haalmes en kapbijl kunnen hanteren als een gevorderde timmermansgezel. Hij moest in staat zijn om elk tuigdeel, elke ra en steng te repareren en van breeuwen en "varkenen" alles afweten. Varkenen was het met brandend riet, schraapijzers en varkens (harde bezems) reinigen van de scheepsbodem, een karweitje dat hij b.v. op een reis naar de Oost een paar keer meemaakte. Daarbij en vooral moest hij als een volleerde acrobaat in de ra's kunnen rondspringen. jawel, letterlijk springen, want oud-gasten stelden er soms een eer in om zich zonder van de weeflijnen gebruik te maken van ra tot ra naar beneden te laten vallen, telkens weer af te vangen en de voorstelling te besluiten met een wonderlijke draaisprong die hen nog net in het onderste deel van de wanten liet belanden. Dit laatste behoefden ze natuurlijk niet bij vliegend stormweer te vertonen, dan was ook hun het gebruik van alle veiligheidsmiddelen toegestaan. Die veiligheidsmiddelen waren dan hun handen en voeten en het vakmanschap dat ze bezaten. Om in een pekdonkere nacht met gierende wind, slingerend schip en neerstriemende regen- of hagelbuien een losslaand zeil te bergen was een toer die heden ten dage in een circus daverend applaus teweeg zou brengen. Buiten al deze vredes-noodzakelijkheden behoorde janmaat ook nog in staat te zijn om schip en leven te verdedigen en dat door middel van kanons, musketten, pistolen, enterbijlen, sabels en kortjans. Elk van die wapens had een bepaalde manier om op het best gebruikt te worden en de Nederlandse en Duinkerkse matrozen zouden recht hebben gehad om zich daarin Europees kampioen te noemen. Telkens en telkens weer leest men van grote Venetiaanse of Portugese schepen die door een minderheidje werden aangevallen en ondanks hun meerderheid aan geschut en manschap veroverd. Als de druk-bezige zeeman bij alles wat hij al weten moest nu ook nog op de hoogte was van wat wij EHBO zouden noemen, dan verbeterde dat wel de levenskansen van hem en zijn makkers. Een scheepsdokter was namelijk een vrij dure opvreter en schitterde dus op de kleinere schepen wel eens door afwezigheid. Hetgeen ten gevolge had dat men in sommige journalen opgetekend vindt: ... heeft Iacop Taemesz van Harderwyck sigh de reghterarm wel ellendigh aen een ysere naeghel beseert ende is naedat voors. arm twee daeghen was opgheswollen onder erbarmelyck ghehuyl ghestorven. Godt neeme hem in Seyn hoede. Wie bij de voortdurende scheepsgevechten een arm of been verloor had ook niet veel kans de wal nog ooit terug te zien. Wie in de Middellandse Zee voer kon zich op zekere dag terugvinden op de roeibanken van een Moorse zeerover - als slaaf! Op dit gebied valt nog een pikant bijzonderheidje te melden: De Moren verkochten hun gevangenen als slaven, de kajuitjongens werden daarbij voor goed geld overgedaan aan de vele homosexuelen die onder de Afrikanen toen al als volkomen gelijkgerechtigden golden. Maar nadat een Franse dame een nieuwe mode in zwang had gebracht waren ook stevige zeelui van Noordelijke herkomst erg gezocht. Men castreerde hen eerst en verkocht ze dan als slaaf aan Franse en Engelse adellijke dames!
Meerdere gruwelijkheden door moren in ��n beeld. |
uit "De Boekaniers" door Dick Dreux
Vooral de bemanning op de oorlogsschepen had in de 17e eeuw een slechte reputatie. Ze werden omschreven als "grove ghesellen" en stonden bekend om hun "onstuyrigheyt, inobedientie, overmoedt ende geweldt". Aan boord werd dan ook een strenge tucht gehandhaafd.
Lichte vergrijpen
Aan boord werden verschillende straffen toegepast. De lichtste was natuurlijk een berisping. Godslastering, dronkenschap, het over boord gooien van etenswaren of op onbestemde plaats zijn gevoeg doen danwel zijn water lossen kostte de overtreder een boete van enkele maanden gage. Hetzelfde gold voor officieren die hun plicht verzaakten bij de controle op het naleven van de hygienevoorschriften aan boord, maar bij vloeken of tegenspraak van officieren werd in Engeland wel knevelen toegepast. De man werd aan de mast vastgebonden en met een korvijnagel gekneveld tot zijn mond bloedde. Verder werden kleine overtredingen (meestal begaan door scheepsjongens en halfwasbrasems) gecorrigeerd door hardhandige oudgasten en loshandige officieren die steeds een eindje touw op zak hadden. De maats waren ook verplicht maandelijks een "loegenaer" (buitenboordsgast) te benoemen voor het vuile werk, zoals het schoonmaken van het galjoen. Het wachtkwartier wees voor dat baantje een maat aan die het een en ander op zijn geweten had en op deze manier gestraft werd i.p.v. voor de provoost te moeten verschijnen. Wie in handen van de provoost viel en voor de schipper of nog erger de scheepsraad moest komen had doorgaans al heel veel op z'n kerfstok. "Als men in de oude scheepsprocessen leest, wat voorafging aan geseling, kielhalen, arquebuseren (doodschieten) of hangen, wrijft men zich de ogen van verbazing uit, dat het scheepsgezag zoveel, zo'n lange tijd over zijn kant liet gaan eer het raak en dan heel hard toesloeg" [Mol]. |
In de boeien of aan land
Het in boeien slaan en/of voor enige tijd opsluiten zo nodig op water en brood was een straf die op de VOC schepen werd uitgedeeld voor vechten, plukharen, het aan boord brengen of maken van dobbelstenen, kaart- en andere gokspelen. Dan kende men ook het aan land zetten; dit geschiedde in de zeventiende eeuw en nog later op de meest barbaarse wijze. De betreffende werd eenvoudig met een brood en een kruik water op de een of andere, desnoods totaal onbewoonde kust aan land gezet, waar hij dan het vooruitzicht had binnenkort te zullen verhongeren. Nog op het eind van de achttiende eeuw is het voorgekomen, dat matrozen van een Nederlands eskader in de Middellandse Zee met een strop om de nek aan land werden gezet. De gestraften moesten na het ondergaan van de door de krijgsraad voorgeschreven lijfstraf, drie maal ravallen, gevolgd door 150 slagen bij de oudste en handdaggen bij de jongste, in een sloep op de voorsteven gaan zitten met de benen buiten boord, waarop naar den wal geroeid werd totdat de riemen de grond raakten. Dan werden de mannen door de voorste roeier op bevel van de commanderende officier over boord geschopt en konden zij naar den wal zwemmen met de strop om de nek en verder hun heil zoeken. Het voorval gebeurde in 1784 en behelsde twee matrozen "van die zonde beschuldigd, welke in het Oosten zoo zeer in zwang gaat en waarmede meest alle de Turken besmet zijn" [Chb3].
Koekje van eigen deeg
Opmerkelijk was de straf, waartoe een matroos veroordeeld werd, die tegen een
ander zijn mes getrokken had. Zoals men weet droeg ieder matroos in verband met
werkzaamheden boven in het want een kortjan bij zich. Hij werd dan met zijn
eigen mes door de rechterhand aan de mast genageld en kon zichzelf bevrijden
door het er met de linkerhand weer uit te trekken; niemand anders mocht dit voor
hem doen. Volgens Time-Life waren er op Engelse schepen zelfs kapiteins die de andere hand op zijn rug bonden, zodat
hijzelf maar moest zien dat hij weer loskwam. Uit de artikelbrief der Staten Generaal (iedere opvarende legde de eed
af op de "articulbrief"): [...] wie een mes treckt met toorn, om yemand leet
te doen ofte questsen, zal met een mes door syn handt aende mast genagelt worden
ende aldaer soo lange staen tot dat hy tzelve doortreckt; ende yemandt
questsende zal gekielt worden, verbeurende niettemin ses maende gagie. Als
het dus meer dan een bedreiging was en echte kwetsuren in het spel waren, volgde
onvermijdelijk kielhalen. Volgens auteur Arthur van
Schendel stond de straf van het vastnagelen ook op het verbergen van brandewijn.
De straf werd later verzacht door het gebruik van een lancet van de chirurgijn
die door het dunne vlies tussen twee vingers werd gestoken.
Lijfstraffen
Lijfstraffen werden veelvuldig toegepast; de eenvoudigste was zoveel slagen op de blote rug met een eind touw of een speciaal daarvoor bestemde kat met zeven staarten of handdagge, welke straf ook "laersen" genoemd werd. Een laers was een eindje teertouw met een leren huls, in pekel gehard. De gestrafte moest zijn broek met zeewater kletsnat laten maken en kreeg zo een dozijn of meer striemende slagen "voort natte ghat". Daar kwam bloed bij te zien, maar doorwerken was het parool. Britsen was een variant: [...] 't geen voor de mast met een touw geschiedt, zonder dat de klederen uit werden getogen, doch jongens worden ontbloot en met dunne touwetjens gekastijdt. Bij uitzondering werden stokslagen toegediend, het bastonneren.
Voor zover bekend werd aan boord van schepen geen
zweep gebruikt. De klappen met een lange zweep zijn de meest pijnlijke en
destructieve. De zweep werd wel toegepast bij galeislaven, maar dan niet meer
dan ��n of twee klappen, want anders waren ze niet meer in staat om te roeien.
Hollandse slavenhouders op plantages in Suriname dachten daar anders over. De
zweep diende daar als voorbeeld voor andere slaven en had door het aantal slagen
meestal invaliditeit of de dood tot gevolg. Het is ongelooflijk, maar het was
niet ongewoon dat zo'n geseling door vrouw en kinderen van de plantagehouder als
vermaak werd bijgewoond.
Naast het geselen, kwamen andere lijfstraffen als brandmerken eigenlijk
alleen bij de oorlogsmarine voor, waar alles meer in de vorm en volgens
uitspraak van een krijgsraad geschiedde, terwijl bij de koopvaardij de
tuchtiging zo te zeggen spontaner was: de kapitein beschuldigde een matroos,
gebood de stuurman op staande voet de man te doen vastbinden en liet hem dan een
aantal slagen toebrengen, of deed dit desnoods zelf. Bij de Engelse Marine kende
men nog het zogenaamde "flogging through the fleet", als straf voor zeer zware
vergrijpen tegen de krijgstucht, zoals bijvoorbeeld een aanval op een officier.
De veroordeelde werd dan met een sloep langs alle schepen van de vloot, die in
de betreffende haven lagen, geroeid en langszij elk schip ontving hij van de
provoost van dat schip het voorgeschreven aantal slagen. Men kan zich
voorstellen, dat in een oorlogshaven als Portsmouth bijvoorbeeld, waar vaak
tientallen schepen lagen, deze straf gelijk stond met de doodstraf en dat het
slachtoffer al lang de geest gegeven had, voordat de laatste schepen bereikt
waren, maar de slagen op zijn tot een onherkenbare bloederige massa stukgeslagen rug kreeg hij toch, levend of dood!
Ravallen, kielhalen of stroppade
Ravallen of "doepen" bestond uit het, soms met een strop om de nek als
symbool, ophijsen van de veroordeelde aan de nok van de ra,
die een eind buiten boord uitsteekt, zodat, wanneer het touw plotseling gevierd
wordt, de met een stuk steen aan zijn voeten verzwaarde man met een harde plons
in het water valt en onder blijft. Hij werd net zolang gesopt tot de schipper
meende dat hij z'n les geleerd had.
Kielhalen was een heel wat bewerkelijker
methode van straffen. Aan de einden of nokken van de grote ra, die dus een heel
eind aan beide kanten buiten het schip uitsteekt, werden blokken bevestigd,
waardoor een lange lijn geschoren werd, die onder het schip doorliep. Nu werd de
man tot op zijn hemd en onderbroek ontkleed en in een soort loden harnas
gestoken, dat hem spoediger deed zinken en tevens beschermde tegen de druk van
het water en scherpe aangroei van de kiel. Daarop werd hij zodanig aan de lange lijn vastgebonden, dat hij op de
nagelbank zittende, met de voeten op een
korvijnagel rustte, terwijl hij, met de armen uitgestrekt, zich met de
handen aan een andere korvijnagel vasthield. Zijn oren werden met watten gestopt
en op een van zijn bovenarmen een grote spons gebonden met het doel, dat hij,
daarop hard bijtend onder water, weinig zeewater zou binnen krijgen. De man
wordt nu tot aan de nok van de ra aan bakboord opgehesen, waarop men hem op een
commando van de schipper in het water laat vallen en wanneer hij voldoende
gezonken is, hetgeen men aan een merk in het touw kan zien, om vrij van de kiel
van het schip te blijven, wordt hij aan de andere zijde onder het schip door
getrokken en opgehesen, waar hij dadelijk bij het bovenkomen door de
chirurgijn
in een sloep langszij onderzocht wordt en klaargemaakt voor de terugtocht onder
het schip. Deze bewerking werd in het geheel twee- tot maximaal driemaal uitgevoerd, als
door de scheepsraad bepaald, waarna gewoonlijk nog een tuchtiging van zoveel
slagen volgde (max 200). Het eigenaardige is, dat kielhalen geen onterende straf geacht
werd. Zij werd geheel ten uitvoer gebracht door het scheepsvolk onder commando
van de schipper als chef der equipage en de slagen werden door de
onderofficieren de ��n na de ander toegediend, de man werd niet in rang verlaagd
en kon evengoed later tot hogere rangen opklimmen; het was een tuchtiging, geen
ontering. Bovendien schijnt in het algemeen deze straf niet zo verschrikkelijk
geweest te zijn, als men zich nu voorstelt en krachtige mannen doorstonden haar
zonder kwade gevolgen.
Stroppade was een veel ergere straf, die
vrijwel altijd blijvend letsel opleverde. Hierbij werden de armen van de
veroordeelde achter de rug aan de polsen samen gebonden, waaraan een touw werd
bevestigd dat door een blok (katrol) liep. De gestrafte werd daaraan opgehesen
en afhankelijk van de zwaarte van het vergrijp op een bepaalde hoogte losgelaten,
zodanig dat hij met een schok aan de armen bleef hangen. Deze straf werd bij
mijn weten niet op Hollandse schepen toegepast.
|
Beide afbeeldingen zijn uitsneden van schilderijen van
Lieven Verschuier, midden 17e eeuw. Op het rechter schilderij wordt volgens overlevering de scheepschirurgijn van de admiraal Jan van Nes gekielhaald. Hij hangt aan de fokkemast. |
Een straf die wel bij het stelen van voedsel of drinkwater werd toegepast en even zwaar gold als kielhalen was het "door de spitsroeden lopen". Het door de spiesen dansen was een straf waarbij de schuldige met ontbloot bovenlijf tussen twee rijen schepelingen moest doorlopen, en daarbij van rechts en links met roeden van dun puntig rijshout geslagen werd, waarbij een snelle doorgang werd voorkomen door een officier die achterwaarts lopend voorop ging met de punt van zijn blanke sabel op de borst van de gestrafte gericht. Bij militairen was er de variant lopen door de kordons, waarbij met geweerriemen geslagen werd. De schepelingen hoefden meestal niet aangespoord te worden, want de diefstal van rantsoenen gold als matennaaien.
Muiterij, sodomie en moord en het "recht van voetspoelen"
Op deze zwaarste vergrijpen volgde
onverbiddelijk de doodstraf. Dat was een halssaak. Er waren gradaties.
De veroordeelde kon domweg levend over boord gegooid [voetspoelen
= overboord werpen en laten verdrinken], doodgeschoten, of aan de ra opgehangen
worden. Als er land in zicht was werd het ophangen ook wel aan land voltrokken,
zodat het lichaam kon blijven hangen om vanzelf weg te teren. Bij moord werd hij
rug aan rug aan het lijk gebonden en over boord gegooid. Het beramen van
muiterij (conspiratie ofte voirgenomen muyterie) en muiterij zelf (aflopen van
het schip) werden even
ernstig beschouwd. De doodstraf werd niet aan alle muiters opgelegd, maar over
het algemeen alleen aan de leiders of voornaamste "complotteurs", uitzonderingen
daargelaten. Op 25 dec 1783 werden op twee thuisvarende schepen alle 45 muitende
Chinezen en slaven overboord gegooid.
Tijdens de
Slag op het Slaak in 1631 werden vierduizend gevangenen gemaakt en
zat men met dit grote aantal in de maag. Vandaar dat het Admiraliteitscollege
van de Amsterdamse Admiraliteit een "vertoog" richtte aan de Staten-Generaal,
waaruit de volgende zinsnede:
“Off Hunne Hoog Moghenden bij dees occasie, datter zoo veel gevangenen op
’svyands vloot zijn becomen, voor den dienst van ’t Lant niet geraadsaem zouden
vinden, een vigoureuse resolutie te nemen noopende ’t recht van voetspoeling
ter zee en deselve couragieuselijck ter executie te stellen.”
Het College stelt hiermee
zonder blikken of blozen voor om de vierduizend krijgsgevangenen zonder
vorm van proces te verdrinken. “Het recht van voetspoeling” houdt namelijk in dat men zijn overwonnen tegenstander zonder hulpmiddelen overboord zet.
Allegorie van de overgave van de Spanjaarden bij de Slag
op het Slaak in Zeeland voorafgaand aan het massaal voetspoelen, Crispijn van de Passe.
In de nacht van 14 op 15 juni 1763 kwam tijdens het
wisselen van de wacht een groep mannen het dek van het Oostindisch
Compagnieschip Nijenburg oprennen al roepende: Duitsche Broeders, staat by!
allon vat aan! De muiters, georganiseerd in de zwavelbende, riepen op tot verzet
tegen de officieren van het schip. Zo begon een van de beruchtste muiterijen uit
de Nederlandse zeevaartgeschiedenis.
De Nijenburg was beladen met een kapitaal aan geld en goudstaven op weg naar
Batavia om daar allerlei kostbare producten te kopen. De muiters hadden andere
plannen. Kapitein Ketel werd gedwongen de steven te wenden naar Brazili�. Het
schip bevond zich op dat moment ter hoogte van de Kaapverdische eilanden. De
opvarenden gingen een tocht vol bedreigingen, diefstal en zelfs moord tegemoet.
De muiters kwamen tenslotte aan op het (destijds Franse) eiland Cayenne, goed
voorzien van VOC-goud uit de kluis van de Nijenburg. Daarmee leiden ze op het
eiland een 'al te ongebonden leven', zodat ze door de autoriteiten ter plaatse
werden ondervraagd en uiteindelijk door de mand vielen. De muiters werden in het
openbaar, op een hoog duin bij Texel, ter dood gebracht. Zo kregen de uitvarende
schepen een waarschuwing van wat de overheid voor muiters in petto had:
radbraking, de galg of zelfs beiden. Het ooggetuige verslag van deze muiterij,
dat een jaar later in Amsterdam verscheen, heeft in de achttiende eeuw enorme
indruk gemaakt.
Tekst: Nienke de Jonge, Leonoor Kuijk en Liesbeth Oskamp [1992]
Zo werden de lichamen van de muiters van de "Nijenburg" tentoongesteld te
Kijkduin. Prent van Simon Fokke
Het afdwingen van bekentenissen
Bij de krijgsraad aan wal (Texel, Suriname) kon een verdachte niet zonder
bekentenis veroordeeld worden. De fiskaal (aanklager) had dan de mogelijkheid
tot een "scherper examen" over te gaan, de pijnbank of ophanging aan de handen met
lood verwaarde voeten. Het toepassen daarvan gebeurde met uiterste
terughoudendheid. De krijgsraad in Suriname oordeelde bijvoorbeeld dat ene J.S.Ihsle te zwak was om een scherper examen te ondergaan. Het college
bepaalt uiteindelijk in gezamenlijk overleg de strafmaat. Als bekentenissen
"buiten pijn ende banden van ijzere" herhaald worden acht de krijgsraad de
beschuldiging voldoende bewezen. Het vonnis wordt meestal snel voltrokken, vaak
binnen enkele dagen. De uitvoering van de doodstraf en van opgelegde lijfstraf
is openbaar en hierbij is de voltallige scheepsbemanning aanwezig. De lichamen
van ter dood veroordeelden werden soms permanent tentoongesteld. Vonnissen waren
naar hedendaagse maatstaf gruwelijk. Een paar voorbeelden:
- Radbraken: op het rad of tafel de ledematen breken (kapot slaan), van onderen af aan en daarna door wurging om het leven te
brengen.
- Ophanging na amputatie van de handen
- Tweehonderd maal laarzen en driemaal
kielhalen als mede verbanning uit de
Republiek.
- Drie keer van de ra vallen en honderdvijftig maal laarzen.
- Met de strop om de hals onder de galg strengelijk gegeseld en gebrandmerkt
alsmede verbanning uit de Republiek.
|
Bron: o.a. Stichting Terra Incognita, "Straffen aan boord", Johan M. Palm, "Varen om Peper en Thee", Els M.Jacobs en "Muiterij", J.R.Bruijn/E.S.van Eyck van Heslinga.
Onderstaande drie afbeeldingen uit "De Boekaniers", Dick Dreux
Gewichtige ondervraging in een scherper examen van de piraat
Calico-Jack.
Bastonnade, een ranseling op de voetzolen wegens brutaliteit.
Hete was op de voetzolen wegens vluchtpoging.
De radbraaktafel uit de gevangenpoort. De ledematen werden met een ijzeren staaf
of knuppel verbrijzeld.
Op 3 september 1716 werd de beruchte inbreker en moordenaar Jacob Frederik
Muller, bijgenaamd "Jaco" eindelijk gepakt. Het signalement luidde: "Hij
spreekt zowel Hoog- als Nederduytsch, is lang en schraal van postuur, blank
en lang van tronie met reedelycken mond, witte tanden, dunne roode lippen,
een gebulten neus welke onderaan krom en spits toeloopt en is gekleed in een
wit damast karmisool, witte broek, kousen en een Spaansche pruik" Het
Hof van Holland veroordeelde hem tot een half uur radbraken, waarna
onthoofding op de Galenput in de Volewyckerslanden bij het Tolhuis volgde.
Bron: Hette de Jong, Amsterdams Stadsblad West.
In de Leeuwarder Courant van 20 maart 1818 lezen we het volgende bericht over ophanging, kielhalen en laarzen bij een complot tot muiterij.
"Amsterdam, 10 maart. Hetgeen voor enige weken op ons eskader in
de Middellands Zee gebeurd is, en verschillende buitenlandse nieuwsschrijvers
stof tot zeer onnauwkeurige en doorgaans vergrote berichten heeft gegeven,
bestaat in een door de bottelier van het schip WILLEM DE EERSTE gesmeed en aan
enige deks-officieren en mariniers smakelijk gemaakt ontwerp om zich van dat
schip, wanneer het Port Mahon zou hebben verlaten, meester te maken en het
uitzicht op een aanzienlijke beloning aan de Algerijnen over te leveren. In de
laatste dagen van december 1817 werd men gewaar, dat er zo iets gaande was, en
dit gaf de vice-admiraal Van Braam gelegenheid om op nieuwjaarsdag de verzamelde
equipage in ronde en krachtige zeemanstaal hun plichten jegens de koning en het
vaderland voor te houden. Dadelijk daarop volgde de ontdekking der
hoofd-aanleggers van de misdaad en derzelver terechtstelling voor een
krijgsraad. Voornoemde bottelier, met name Bakker, werd volgens het gestreken
vonnis aan boord van het fregat AMSTEL opgehangen, en de anderen met kielhalen
en laarsen gestraft. Minder schuldigen zijn met de korvet de IRENE herwaarts
gevoerd. De laatste tijdingen geven op, dat de schepen van het eskader in
volkomen order waren en gereed om Port Mahon, alwaar zij overwinterd hebben, te
verlaten, ten einde zich voor de havens der Barbarijse kust te vertonen".
Bron: Stichting Maritiem-Historische Data.
In de jaren 1825-1845 werd geregeld door onderofficieren en manschappen van de marine geklaagd over grove willekeur en mishandeling van de zijde van vooral jonge officieren. Verschillende malen kregen daarom scheepscommandanten de strikte opdracht om "schelden, schoppen, trappen, vuistslagen of overmatige slagen met enden of handdagen in drift of op een willekeurige wijze toegebragt" door hun officieren tegen te gaan. Dit alles droeg ertoe bij dat genoemde discussie over het afschaffen van lijfstraffen ook binnen de marine grote aandacht kreeg.
In 1828 werd een nieuw strafregister aan boord van
oorlogsschepen ingevoerd. Een paar voorbeelden:
Bron: Maritieme geschiedenis der Nederlanden.
Brutaliteit tegen superieuren: Dronkenschap: Herhaalde dronkenschap: Zonder verlof van boord: Desertie: |
Veertig slagen met handdagen. Twee dagen in de boeijen op scheepskost. Vier dagen in de boeijen op water en brood. Vijf en twintig slagen met handdagen. Door den Krijgsraad gecondemneerd tot eenmaal vallen van de ra en laarzen. |
Tot de "Algehele afschaffing der lijfstraffen"
in 1879 was het handdaggen nog steeds in zwang. De lijfstraf was wel iets
humaner dan de uitvoering in de 17e eeuw. Er kwam geen bloed meer aan te pas. De
gestrafte werd rechtopstaand met de handen omhoog aan het want geboeid. De
lendenen werden beschermd door een strakgespannen lap zeil, waarmee het lichaam
tegen een matras werd gesnoerd. Het aantal slagen met de dag, dat (althans
na Staatsblad nr 96 uit 1854) de vijftig niet meer te boven ging, werd over het
algemeen toegediend door twee kwartiermeesters, waarbij de gehele bemanning
stond. N.B. De dag was een kort dik touw. De kwartiermeester links op
het plaatje houdt het in zijn handen; de rechter slaat er mee..
Afschaffing
Pas in 1854 werden de meest wrede straffen, althans in de Nederlanden, door Koning Willem III in overleg met de Raad van State en op voorstel van de reorganisatiecommissie onder voorzitterschap van luitenant-admiraal Prins Hendrik (Willem Frederik Hendrik) afgeschaft en in 10 artikelen omschreven:
Art. 1. De straffe van kielhalen en van de ra vallen worden
afgeschaft.
Art. 2. De straf van kielhalen met bij komende straffen worden
vervangen door kruiwagenstraf.
Het van de ra vallen met bijkomende straffen worden vervangen: voor het dek- en
onderofficieren door de straffen vastgesteld in art. 39 en 40 van het Crimineel
wetboek voor het krijgsvolk te water; voor mindere schepelingen door laarzen.
Voor beide kan de opgelegde straf gepaard gaan met dententie, zoo als die is
omschreven in art. 46 van hetzelfde wetboek.
Art. 3. De kruiwagenstraf bestaat in het
plaatsen des veroordeelden in eene militaire straf gevangenis voor den tijd van
drie tot vijftien jaren, ten einde aldaar, vervolgens de voor veroordeelten den
landmagt bestaande veroordelingen, aan het verrigten van arbeid te worden
ontworpen.
Aan de kruiwagenstraf gaat bij dek- en onderofficieren steeds degradatie,
bedoeld in art. 41 lit. a des wetboeks, bij mindere schepelingen de vervallen
verklaring van den militaire stand, vooraf.
Art. 4. Het eind touw, dat voortaan tot de laarzen wordt
gebezigd, is ongeteerd, drie-strengs, losgeslagen en de dikte van 15 draad op
streng niet te boven gaande voor veroordeelden boven de 16 jaren.
Voor veroordeelden onder de 16 jaren worden zoogenaamde knutteltjes van niet
meer dan 9 einden oud getakelde loglijn, zonder knoopen, gebezigd.
Art. 5. Het getal slagen gaat voor de veroordeelden boven 16
jaren dat van honderd , en voor veroordeelden beneden 16 jaren dat van zestig
niet te boven.
Art. 6. De slagen met handloggen worden toegebragt met een eind
witte lijn, niet zwaarder dan 15 draad voor veroordeelden boven de 16 jaren,
voor veroordeelden beneden de 16 jaren worden de knutteltjes, in artikel 4
omschreven, gebruikt.
Het getal der slagen gaat voor de eerst gemelde dat van 50, voor laats gemelden
dat van 30 niet te boven.
Art. 7. De disciplinaire straffen voor dek- en onderofficieren
in art. 29 van het Regelement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water,
worden vervangen door de navolgende straffen:
degradatie voor eenen bepaalden of onbepaalden tijd, met of zonder arrest;
arrest, met of zonder waarneming van dienst.
Art. 8. Bij de straffen in art. 29 van gezegd regelement voor
mindere schepelingen vastgesteld, wordt gevoegd die van mindering inklass voor
bepaalden of onbepaalden tijd.
Art. 9. Bij de veroordeling tot en de uitvoering van het
laarzen of slaan met handdaggen, van detentie, arrest, sluiting in de boeijen,
het zetten op water en brood aan boord, houden de registers en bevelhebbers in
het oog de plaatsen en lucht gesteldheid, en alle omstandigheden, waardoor de
gezondheid van den gevangene te zeer kunnen worden benadeeld, en mogen zij
steeds zoodanig tusschen pozingen in de uitvoering bevelen, als
gezondheidstoestand van de gevangene vordert.
Art. 10. Aan het Hoofd van Departement van Marine wordt de
bevoegdheid toegekend, om mindere schepelingen, die 't zij door minderen aanleg
voor de zeedienst ongeschikt zijn, op voordragt van de kommandant van den boden
in welks rolle zij zijn ingeshreven, hier te lande met een briefje van ontslag,
of een bijzondere gemerkt paspoort, uit den dienst weg te zenden.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambetenaren, wiens zulks aangaat aan de nauwkerige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te Assen, den 28 Junij 1854.
Staatsblad 1854, nr 96.
Dat het kielhalen en van de ra vallen wettelijk werden verboden
betekende een breuk met een eeuwenlange traditie. Bij ernstige vergrijpen kregen
schepelingen voortaan de ‘kruiwagenstraf ’ opgelegd, wat inhield dat zij voor de
duur van drie tot vijftien jaar dwangarbeid moesten verrichten in een militaire
strafgevangenis. Lichtere lijfstraffen zoals laarzen en handdaggen bleven
vooralsnog bestaan, al werd de uitoefening hiervan door middel van voorschriften
stevig aan banden gelegd. Aan het aantal toe te dienen slagen was bijvoorbeeld
een maximum gesteld, afhankelijk van de leeftijd van de veroordeelde, terwijl
eveneens bepalingen werden ingevoerd voor het instrumentarium waarmee het slaan
geschiedde. Zo werd het eindje touw bijvoorbeeld vervangen door ‘eindjes
ongeteerde lijn’. Volgens een onbekend gebleven schrijver was de aanpassing van
het Reglement van krijgstucht een zeer aanvaardbare ‘middelweg’. Vanouds waren
disciplinaire straffen bedoeld om het ruwe scheepsvolk in het gareel te houden.
Hoewel het gehalte van de schepelingen naar zijn oordeel de laatste jaren
aanmerkelijk was verbeterd en hij een modernisering van de discipline zonder
meer toejuichte, achtte hij de tijd thans nog niet rijp om de overige
lijfstraffen af te schaffen ‘zonder dat daardoor de waarborgen van subordinatie
en pligtsbetrachting in gevaar worden gebragt’. De onbekend gebleven schrijver
vertolkte een onder zeeofficieren breed gedeeld standpunt. Volledige afschaffing
van de lichamelijke straffen achtten zij niet wenselijk. Het toepassen van
lijfstraffen beschouwden zij doorgaans als een effectief middel om de orde aan
boord te handhaven en een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Daarom wilden
zij in uitzonderlijke gevallen van ‘juffrouw driestreng’ gebruik kunnen blijven
maken.
Bron: Universiteit Leiden 2022: "Rood noch oranje: de sociale strijd van de
Nederlandse marinematroos, 1870-1914 van B.J.T. van de Worp.
Luitenant-admiraal Prins Hendrik, opperbevelhebber van de vloot kreeg in 1879 - zes dagen voor zijn dood - de titel van admiraal, bij welke gelegenheid besloten werd tot "Algehele afschaffing der lijfstraffen bij de Kon. Nederlandsche Marine". Ook het "voor schelm aan land zetten" kwam te vervallen.
N.B. Wij calvinistische Nederlanders waren een hypocriet volkje. Dwangarbeid mocht niet zo genoemd worden. Het heette geruststellend "kruiwagenstraf" (zie Art. 3 hierboven). Bij de marine heeft een lichte vorm nog tot ver in de 20e eeuw bestaan. De gestraften werden klassiaan genoemd, maar verrichtten gewoon dwangarbeid. Let wel; slavernij werd in Nederlands Indi� pas in 1859 afgeschaft en in Suriname en de Antilen zelfs 4 jaar later. Andere landen waren ons al jaren daarvoor voorgegaan. Alleen de Zuidelijke Verenigde staten, Cuba en Brazili� deden het nog later. Het braaf kerkgaande Nederland gaf de slavenhouders bovendien een voor die tijd belachelijk hoge vergoeding van 300 gulden voor elke vrijgemaakte slaaf. De vrijgemaakten moesten het zelf maar uitzoeken.
Een klassiaan was iemand die in de strafklasse geplaatst was. Dat was geen speciale marinetuchtmaatregel. Doch bij de marine liepen de klassianen meer in de gaten, omdat ze niet zoals bij het leger naar Vlissingen (later naar Hoorn, doch sedert de eerste wereldoorlog opgeheven) werden gezonden, doch aan boord hun straftijd uitdienden. V��r 1907 gingen ook mariniers als klassiaan (met minimum straftijd van 7 maanden) naar Vlissingen. Toen in 1907 de mariniers de scheepsdienst, ook bij plaatsing aan de wal mee liepen, werd de toepassing van deze straf voor de mariniers met die van de matrozen gelijk gesteld.
De schepeling (gewoonlijk bleef dit beperkt tot de matroos derde, hoogstens een enkele tweede klas, die ietwat tuchteloos was en in het gareel gebracht moest worden), die in de strafklasse van ��n tot drie maanden geplaatst werd, leefde en werkte in afzondering van de overige maats. Hij was gekleed in een zeildoeks werkpak en van zijn muts werd het lint verwijderd. De smerigste en vuilste baantjes waren hem opgedragen, in het bijzonder het schoonhouden van de galjoenen; waarom men hem ook wel "galjoen-kapitein" noemde. Gedurende de tijd, dat hij werkzaamheden verrichtte, stond hij onder voortdurend toezicht van een schildwacht en zodra de werkzaamheden ge�indigd waren, werd hij in de provoost gebracht, die, in de tijd dat de overige schepelingen vrije tijd hadden of aan tafel schaften, geopend bleef, doch steeds met een schildwacht er bij. 's Nachts ging de provoost op slot. Bewegingsvrijheid had de klassiaan niet en het roken was hem verboden. Deze tuchtmaatregel werd bij de marine niet dikwijls toegepast en tegenwoordig [1945] ziet men geen klassiaan meer. Toch kan een commandant ook nu nog een schepeling voor een of ander vergrijp plaatsen in de tuchtklasse. Er is van de klassiaan een ontroerend lied � la Speenhoff of Qu�rido: "Lieve moeder, wil niet weenen, want uw zoon is klassiaan" . . . . . .
De laatste der provoost-geweldigen (officieel sergeant-provoost geheten) ging in 1906 met ontslag wegens langdurige dienst. Daarmee werd een functie opgeheven, die eeuwenlang de roede van justitie zwaaide over de schepelingen aan boord, en waarvan de uitvoerder toezicht hield in het benedenschip. Dit laatste wordt ook nu nog [1945] gedaan door de provoost, doch het is geen afzonderlijk "beroep" meer. Een bootsman of kwartiermeester, en voor het stokersverblijf gewoonlijk een korporaal, wordt belast met de dienst van provoost en heeft tot taak met de zeuntjes en eventueel toegevoegde manschappen, de verblijven zindelijk te houden en onder "oppertoezicht" van de officier, belast met de dienst van het benedenschip, toezicht uit te oefenen.
De provoost als cel is ook nu nog [1945] vrijwel op elk schip. De provooststraf wordt tegenwoordig "streng arrest" genoemd. Tegen de toepassing van de provooststraf is jarenlang sterk geageerd. Hoewel het "uitdelen" van provooststraffen sterk verminderd is, schijnt dit tuchtmiddel niet geheel gemist te kunnen worden. De provoostcel wordt in de wandeling ook wel knijp, of Bouwman genoemd. Knijp naar knijpzitten. De onhandelbare en lastige schepeling wordt daarom ook wel bedreigd met: "hem in de knijp te zullen roeien". Bouwman was gedurende een reeks van jaren de serg. majoor der mariniers, die in het provoosthuis te Den Helder de functie van cipier uitoefende. Als de schepen binnen liggen, wordt de provooststraf n.l. niet aan boord uitgezeten, doch aan de wal. Men zei dan aan boord "Hij heeft zo veel dagen Bouwman". De provoost-arrestant staat vanaf het moment, dat hem de straf wordt medegedeeld onder toezicht van een schildwacht, zijn mutsenlint wordt van z'n muts gehaald, zijn zijden das, riem en mes met scheede en al zijn particuliere bezittingen in jas- of broekzakken tijdelijk "in verzekerde bewaring gesteld". Tussen twee gewapende mariniers en een onder-officier (ook korporaal) der mariniers, wordt de provoost~arrestant dan naar het provoosthuis aan de wal gebracht. Het is vooral om deze methode, die door de schepelingen als onterend werd en wordt aangevoeld, dat men zo sterk tegen de provooststraf ageerde.
"Klassiaan" en "Provoost-geweldig" uit Vandersteng-serie, nummer 1 [1945] door Albert Chambon.
Milde straf
Het kwam een negentienjarige matroos in opleiding op het vrachtschip Chantala duur te staan dat hij krachttermen in "IJdel gebruik van Gods naam" bezigde, want toen de gezagvoerder dit ter oren kwam, beval hij hem z'n zonden uit te boeten door een verblijf van een half uur op de hoogste ra van het schip.