Naar inhoud springen

Soera De Profeten

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
الأنبياء
De Profeten
Soera 21
Transcriptie Al-Anbi'ya
Geopenbaard in     Mekka
Aantal aya's 112
Djuz' dag 17
Geopenbaard na Abraham

Soera De Profeten is een soera van de Koran.

De soera is vernoemd naar de ayat (verzen) die verhalen over verschillende profeten, zoals Musa, Ibrahim, Lut, Nuh, Dawud, Suleyman, Ayub, Yunus, Zakariya en Maryam. Ook Ismail, Idris en Zulkifl worden kort genoemd.

Bijzonderheden

[bewerken | brontekst bewerken]

Het verhaal dat Ibrahim de beelden van zijn volksgenoten kapotslaat is ook te vinden in Genesis Rabbah 38:13.[1] Dit boek bevat een verzameling rabbijnse interpretaties van het boek Genesis.

Ayat 51-75 gaan over Ibrahim. Hij vraagt aan zijn vader en zijn volk waarom zij zo toegewijd zijn aan hun beelden. Hun antwoord is dat ze hun voorouders die beelden zagen aanbidden. Ibrahim besluit de beelden kapot te slaan, behalve het grootste beeld. Als de mensen Ibrahim vragen of hij de beelden heeft verwoest zegt hij dat het grootste beeld het heeft heeft gedaan. Hij stelt voor dat ze aan de goden vragen om dit te bevestigen. De mensen geven toe dat beelden niet kunnen praten. Ibrahim vraagt waarom zo dan iets aanbidden dat niemand kan helpen of pijn kan doen. De mensen besluiten Ibrahim te straffen door hem in een vuur te gooien. Allah zorgt ervoor dat het vuur afkoelt en het Ibrahim geen pijn kan doen. Ibrahim emigreert later met Lut naar Israël en wordt gezegend met een zoon, Ishaq en een kleinzoon, Yaqub.

Volgens ayat 96-97 zal een van de tekenen van de eindtijd zijn dat Gog en Magog breken door de muur die door Zol-Qarnain is gebouwd. In Soera De Spelonk wordt verhaald hoe Zol-Qarnain die muur bouwt.