Naar inhoud springen

Verlichting (stroming)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf De verlichting)
Een lezing van Voltaire in een Franse salon, 1755. In dergelijke salons, waarin ook voor vrouwen een rol was weggelegd, kwamen wetenschappers, letterkundigen en aristocraten bijeen.

De Verlichting of Eeuw van de Rede was een cultureel-filosofische en intellectuele stroming in Europa die ruwweg samenviel met de 18e eeuw. In deze periode ontstond een culturele beweging van intellectuelen met als doel het gebruik van de rede en het filosoferen te bevorderen. De rede gaat alleen maar af op feiten, hoe verborgen die ook zijn.[1] De Verlichting stond aldus voor bevordering van de wetenschap en intellectuele uitwisseling. De propagandisten ervan bestreden het bijgeloof, obscurantisme, misbruik van recht in kerk en staat, intolerantie en kwamen op voor zekere grondrechten.

Kenmerkend voor de Verlichting was een toename van het vertrouwen op de wetenschap en logica en minder op religie en tradities, waarvan de prominente rol aan het afnemen was. De wens een grotere rol toe te kennen aan de rede – in de zin van gebruik van het verstand in plaats van religieuze dogma's en de eeuwenlang gebruikelijke gehoorzaamheid aan normen die werden voorgeschreven door de leidende figuren van de geestelijkheid – kwam tot uitdrukking in de titel van het verschijnen van het boek The Age of Reason, die in de Engelse taal een synoniem zou gaan worden voor de Verlichting. De Verlichting wordt algemeen beschouwd als een reactie op het dogmatische autoriteitsgeloof.

Antoine Laurent Lavoisier en Marie-Anne Pierrette Paulze door Jacques-Louis David 1788. Metropolitan Museum of Art, New York
De filosoof geeft uitleg bij een model van het zonnestelsel door Joseph Wright of Derby

De Verlichting als stroming[2] wordt gezien als een van de pijlers onder de westerse beschaving en zette grote wijzigingen in gang in het denken over religie, filosofie, kunst, wetenschap en politiek.[3] Tijdens de Verlichting zag men haar nog niet als een stroming of een afgebakend tijdperk, maar als een maatschappelijk proces waarvan de ontwikkeling kon worden nagestreefd en die nog voortduurt. De Verlichting gaf aanleiding tot modernisering van de samenleving door middel van individualisering, emancipatie, feminisme, secularisering en globalisering. Het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de burgerrechten vinden er hun wortels, net zoals het 'vrijdenken', het klassiek liberalisme, het socialisme, het anarchisme.

De Verlichting kent een kritische en een constructieve zijde. De kritische of radicale verlichters nemen het (geïnstitutionaliseerde) geloof en de onredelijkheid op de korrel. Zij komen op voor een scheiding tussen kerk en staat gebaseerd op rechtvaardigheid en democratie. De constructieve of gematigde verlichters, zoals Joseph Priestley, zoeken manieren om kennis (wetenschap) en religie met elkaar te verbinden.

In de eerste helft van de achttiende eeuw hielden de filosofen van de Verlichting zich bezig met het populariseren van de wetenschap, het zoeken naar kennis, waarheid, geluk en volmaaktheid.[4] In de tweede helft van de achttiende eeuw werden de grondslagen gelegd voor economie, sociologie, pedagogie, antropologie en land- en volkenkunde. Tijdens de Verlichting hadden geleerden en amateurs grote belangstelling voor de natuur. Het ging hen om het ontdekken van de wetmatigheden. In de zeventiende eeuw en nog lang daarna werd het begrip 'filosofie' gewoonlijk gebruikt voor wat nu natuurwetenschap wordt genoemd.[5] De filosofen uit de renaissance hadden voornamelijk aandacht besteed aan God en de mens en de natuur was daarbij verwaarloosd.[6]

Niet alle 17e- en 18e-eeuwers beschouwden het tijdperk waarin zij leefden als verlicht, een periode waarin men het duistere verleden achter zich had gelaten. Tegenover de Verlichting stond het obscurantisme. Het was eerder een tijd van redelijkheid dan van rede; meer een houding, een doel of een streven dan een filosofisch stelsel.

Grondleggers: Descartes en Spinoza

[bewerken | brontekst bewerken]

René Descartes legde met de uitspraak Cogito ergo sum de grondtoon van de verlichting. Alleen door het gebruik van de rede en het gezonde verstand komt men tot waarheid.[7]

Baruch Spinoza, die voortbouwde op het denkwerk van Descartes, accepteerde als een van de eersten geen andere verklaring dan die gebaseerd op de rede. Spinoza kreeg navolgers in Duitsland, zoals Gottfried Wilhelm Leibniz en Ehrenfried Walther von Tschirnhaus. Zijn boeken werden al snel vertaald in het Frans, maar zijn filosofie bleef een heikel punt: ze zou leiden tot atheïsme en fatalisme en is in bijna alle landen van Europa fel bestreden. In Engeland werd Spinoza volledig genegeerd. Daar ontwikkelde zich het empirisme met het inzicht dat niet de rede, maar waarneming ten grondslag lag aan nieuwe kennis. In Frankrijk ontwikkelde zich met Diderot, Holbach en Melchior Grimm een radicale richting. Deze zette zich af tegen meer gematigde verlichtingsdenkers als Rousseau en Voltaire, die een bepaalde vorm van religie accepteerden in hun filosofie. (Afhankelijk van de staatsvorm en de invloed van de vorst of kerk was deze vraag de kern van het debat in andere Europese landen, waar ofwel het katholieke, het anglicaanse, het calvinistische, het lutherse of het Russisch-orthodoxe geloof werd beleden.) In Duitsland ontstond een nog gematigder richting, zich baserend op de voorzichtige Leibniz en diens navolger Christian Wolff.

Volgens de historicus Jonathan Israel spitste de discussie tussen de strijdende partijen zich rond 1740 toe op het belang van en de uitwerking van Spinoza's ideeën. De radicale periode was rond 1750 voorbij, waarna door de filosofen van de Verlichting een brug geslagen werd tussen wetenschap en geloof. "Een christelijke, tolerante of gematigde vorm van Verlichting overheerste."[8] Daarna stond de Verlichting ook voor het ontwikkelen en analyseren van eigen en andermans emoties[9]

Historische afbakening

[bewerken | brontekst bewerken]
René Descartes was een uitgesproken rationalist, maar verwierp het geloof niet.

Het is niet mogelijk om het exacte begin en einde van de Verlichting aan te duiden, maar ruwweg laat men deze periode duren van 1650 – het jaar dat Descartes overlijdt – tot ca 1800. Het begin van de Verlichting zou volgens Stephen Toulmin kunnen liggen bij de ontdekkingen van Galileo Galilei of de boeken van René Descartes.[10] Engelsen zijn geneigd de Verlichting te zien als een gevolg van de publicatie van Newtons Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, rond 1687.

Fascinatie voor Chinese cultuur. Delftse tegel in het Rijksmuseum

Door de reisboeken en reisverslagen die Europa aan het eind van de zeventiende eeuw overspoelden, begon men te twijfelen aan de blanke en christelijke superioriteit, het westerse denken. Men kwam tot het inzicht dat andersgelovigen waardevolle culturen hadden, ondanks een moraal die niet christelijk is.

In 1687 was Philippe Couplet de leider van een groep jezuïeten die de eerste bekende vertaling van een Chinees literair werk publiceerde, het Confucius Sinarum Philosophus.[11] Het werk handelde over het leven en het denken van de filosoof Confucius en bevatte onder andere een Latijnse vertaling van de Yijing. Gottfried Wilhelm Leibniz kon na het lezen ervan vaststellen dat het binair systeem dat hij uitgevonden had, reeds sinds lange tijd in China bestond.

Suleiman I

Tussen 1704 en 1708 verscheen in Frankrijk een vertaling van Duizend-en-één-nacht.[12] Het boek werd immens populair, met het gevolg dat ook de kijk op de Arabische wereld veranderde. In zijn fictieve reisverslag Perzische brieven (Lettres persanes), dat in 1721 anoniem in Amsterdam verscheen, experimenteerde Montesquieu met cultuurrelativistische ideeën.[13] Twee kritische Perzen hielden zich zeven jaar lang in Frankrijk op en staken de draak met de Franse hofcultuur. Ze beschreven de financiële chaos, veroorzaakt door John Law. Het boek had een enorm succes. Voltaire schreef vervolgens zijn Lettres anglaises, een lofrede op de Engelse cultuur, dat in 1734 publiekelijk werd verbrand op de binnenplaats van het Parijse paleis van justitie. De markies d'Argens publiceerde in 1738 in Den Haag zijn Lettres juives, een briefroman waarin verschillende Europese regeringsvormen werden vergeleken.

Een experiment met een vogel in een luchtpomp door Joseph Wright of Derby

Rond 1700 was de helft van alle boeken die werden gepubliceerd nog gewijd aan de theologie, die echter steeds meer terrein verloor aan reisboeken.[14] Wetenschappers doorbraken met hun empirische kennis, opgedaan door middel van vrij onderzoek, experimenten en waarnemingen, de eeuwenoude hegemonie van de theologie, en vervingen de traditionele kennis en gewoonten. Het idee dat in de natuur wetmatigheden staken die niet met de Bijbel konden worden verklaard, veroorzaakte een wetenschappelijke revolutie.

Isaac Newton toonde aan dat in het heelal te ontdekken wetten golden. Voor de filosofen golden die wetten op alle vlakken: van de natuurwetenschappen tot de sociale wetenschappen. Meer wetenschap betekende meer macht en mogelijkheden om de maatschappij te veranderen. Vooruitgang door wetenschappelijk inzicht in natuur en technologie is tijdens de Verlichting een breed gedragen wens. De boekenproductie explodeerde na 1750. Er waren boeken op de markt waarin de verworvenheden werden uitgelegd in een voor iedereen begrijpelijke taal, in het bijzonder voor vrouwen. Het Latijn verloor zijn hegemonie, het gebruik van de landstaal nam in plaats daarvan toe onder de wetenschappers.

De wetenschap en de Encyclopédie

[bewerken | brontekst bewerken]
Titelpagina van het eerste deel van de Encyclopédie
Zie Encyclopédie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Kenmerkend is de poging tot een kritisch en samenvattend overzicht van de stand van het weten via de beroemde Encyclopédie. Deze encyclopedie kwam tot stand tussen 1750 en 1776 onder leiding van de Franse encyclopedisten Denis Diderot en Jean Le Rond d'Alembert. Voltaire, Rousseau, Charles Montesquieu, Turgot en Cornelis de Pauw leverden artikelen.

De Encyclopédie ondervond tegenstand en het koninklijk privilege werd in 1759 herroepen. De Encyclopédie bedreigde het sociale systeem van drie standen, adel, geestelijkheid, burgers, en daarmee de staat, door het bestrijden en beledigen van religie en door het uitdragen van een politieke visie, die het begrip "burger" gelijkstelde met "bezitter" – twee standen, rijk en arm, wat later tijdens de Franse Revolutie vertaald zou worden in "actieve" burgers en "passieve" – deze laatste (waaronder vrouwen) zonder stemrecht. Een aantal encyclopedisten, in het bijzonder d'Holbach droegen atheïstische ideeën uit, en toonden hoe mechanische wetmatigheden en natuurwetten de wereld sturen. Dit alles tot consternatie van menige intekenaar op de fraaie verzameling kennis, die ongevraagd geconfronteerd werd met polemische lemma's, en met de vertragingen door de wrijving met de censuur.

Ideeën, ethiek en moraal

[bewerken | brontekst bewerken]
Eerste druk van Robinson Crusoe

Vóór de Verlichting was men ervan uitgegaan dat de mens tot het kwade neigt en afhankelijk is van God en de kroon. De verlichte denkers zien de mens daarentegen als van nature goed, autonoom en onafhankelijk. Nuttigheid, de waardigheid van de mens en zijn streven naar geluk in dit aardse leven (en niet in het hiernamaals) vormden het uitgangspunt in de ethiek. De denkers streven naar een rationele en universele moraal, geldig voor het handelen van alle mensen op aarde en onafhankelijk van een godsdienst, en opdat iedereen de vruchten van de verlichting zou plukken, hechten ze waarde aan populariserende en pedagogische activiteiten. De nieuwe kennis kon het onderwijs verspreiden, waardoor er sprake zou zijn van morele vooruitgang.

Recht, staat en politiek

[bewerken | brontekst bewerken]
La liseuse door Jean-Honoré Fragonard

In het recht en de staatsorganisatie werden onredelijke tradities bestreden en hervormingspogingen ondernomen. Verlichtingsdenkers keerden zich tegen macht die alleen op het goddelijke of de traditie berust: de aristocratie, de monarchie en de kerk. De afwijzing van goddelijk gezag introduceert de scheiding tussen kerk en staat.

In 1748 publiceerde Montesquieu zijn De L'Esprit des Lois, waarin hij concludeert dat de scheiding der machten de vrijheid en gelijkheid van de burger garandeert. De trias politica bestaat uit drie elkaar controlerende machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Het idee was niet nieuw: John Locke formuleerde de scheiding der machten al eerder. Deze nieuwe ideeën over recht, staat en politiek waren een inspiratiebron voor revoluties zoals de Corsicaanse onafhankelijkheidsoorlog (1755), Amerikaanse onafhankelijkheid (1776), de Franse Revolutie (1789) en de Belgische Revolutie (1790 en 1830), enzovoorts. De respectievelijke grondwetten zijn grotendeels op deze theorie gebaseerd.

In plaats van het goddelijke gezag kwam de theorie van het maatschappelijke verdrag - het contrat social van Jean-Jacques Rousseau. De meeste verlichtingsdenkers bepleitten de vervanging van de standenstaat door de democratie.

Omdat iedereen verantwoordelijk is voor zijn leven en omdat men zich verzet tegen overgeërfd en van God gegeven gezag, verliest de monarchie haar legitimiteit. De kritiek op de monarchie leidde doorgaans niet tot afschaffing maar tot aanpassingen van de leiderschapsstijl van de vorsten. Deze stijl, die men verlicht despotisme noemt, werd met name door Frederik de Grote, Catharina de Grote, keizer Jozef II en Adolf Frederik van Zweden gepropageerd.

Geschiedschrijving, literatuur, architectuur

[bewerken | brontekst bewerken]
Het interieur van het Pantheon (Rome) door Giovanni Paolo Pannini
Megalomaan ontwerp voor een bibliotheek door Étienne-Louis Boullée (1785)

Montesquieu en Voltaire vernieuwden de geschiedschrijving. Vóór de Verlichting golden de klassieken, zoals Tacitus, als betrouwbare bronnen voor geschiedschrijving. Volgelingen van René Descartes wezen erop dat deze bronnen vaak strijdig waren met archeologische vondsten, de Bijbel en Egyptische bronnen. De literatuur concentreerde zich op de actualiteit en het menselijke. De satire (zowel poëzie als proza) ontwikkelde zich onder invloed van Alexander Pope en Jonathan Swifts Gulliver's Travels tot een belangrijk genre. In de architectuur uitten de idealen van de verlichting zich in burgerlijke gebouwen, ordelijk, sober streng en neoclassicistisch; stucwerk met wetenschappelijke instrumenten.

Schilderkunst en muziek

[bewerken | brontekst bewerken]

In de schilderkunst leidde de verlichting tot de opkomst van het neoclassicisme, dat een reactie was op de (vooral in katholiek Europa) dominante barok en rococo. Deze stromingen stonden synoniem voor kerk en koningshuis. Het neoclassicisme bracht daar een 'rationeel' alternatief op. Er werd weer op een 'juiste' manier teruggegrepen naar de klassieke oudheid.

Fresco in het trappenhuis van de residentie in Würzburg door Tiepolo
Fresco in het trappenhuis van de residentie van Würzburg door Tiepolo

Veel componisten uit het tijdperk van de verlichting baseerden hun muziek op oosterse verhalen, of uit de Nieuwe Wereld.

Johann Sebastian Bach en Händel lieten zich inspireren door het piëtisme, maar met toepassing van wiskundige principes, zoals het contrapunt.

Diverse componisten bootsten natuur- en vogelgeluiden na in hun muziek.

Onder invloed van de verlichting zou de eindeloze barokmuziek plaatsmaken voor de Weense klassieken. Tommaso Traetta, Nicolo Piccinni en Christoph Willibald von Gluck baseerden zich na 1760 steeds meer op de Griekse tragedie; terug naar de bron.

Religie en theologie

[bewerken | brontekst bewerken]

Religiekritiek is een pijler van de verlichting. Het proces van secularisering verdringt de religie uit de ethiek en de moraal, de politiek en de wetenschap. De 'wetenschap' neemt gaandeweg de plaats in van "God" als essentie der dingen. Spinoza schreef in zijn Theologisch-politiek Traktaat uit 1670 dat jodendom en christendom historische fenomenen waren en niet berustten op iets absoluuts. Hij beschouwde de mens als een extern aangestuurde machine, terwijl de mens zelf zich vrij waant. John Lockes werk Brieven over de Verdraagzaamheid uit 1689 beïnvloedde het idee van de gedachte- en geloofsvrijheid. Toland - een radicale Iers-Britse denker - beweerde in 1696 met zijn Christianity Not Mysterious dat de Bijbel een gedeeltelijke vervalsing was en dat de kerk het volk misleidde. Pierre Bayle doorprikte het bijgeloof in kometen die onheil voorspelden. Balthasar Bekker, Johannes Wier en anderen deden hetzelfde met de heksenwanen en de daaruit voortvloeiende vervolging van onschuldige personen. Thomas Paine publiceerde in 1794-1807 het boek The Age of Reason, waarvan de titel ("tijdperk van de rede") tevens een benaming zou worden voor deze periode.

Typisch voor verlichte denkers was dat ze godsdienst zagen als een private kwestie en meenden dat het ongeoorloofd was daarin dwang uit te oefenen. Dergelijke ideeën over religieuze tolerantie waren overigens gelinkt aan seksuele tolerantie.[15] Hoewel er op dit punt lang geen eensgezindheid was, tekende zich toch een trend af om meer te vertrouwen op de moraliteit en de deugd van de mens, die als aangeboren werd beschouwd, en ontrouw minder als een zaak van staatsbelang op te vatten.[16]

Hoewel de verlichtingsdenkers kritiek uitoefenden op religie, bleven de meesten geloven als deïst en zien God als de oorzaak en schepper die niet meer ingrijpt. Newton en zijn collega's verklaarden het universum steeds nauwgezetter en mysteries die voorheen aan God werden toegeschreven, verklaarden ze mechanistisch. Vandaar dat Voltaire, c.q. het deïsme, God als een horlogemaker ziet die zich na het fabriceren van een kunstig uurwerk had teruggetrokken. De vroege en radicale verlichting, met Spinoza en Diderot als vertegenwoordigers, werd door tegenstanders beschreven als een a- en antireligieuze of atheïstische stroming. Nauwkeuriger is ze te bestempelen als pantheïstisch of deïstisch. In de gematigde, latere verlichting moderniseerde de religie zich en verloor haar centrale plaats. Religie werd toen niet meer gezien als een obstakel voor de vooruitgang.

De manier waarop de verlichting vorm kreeg verschilde per land, er bestonden verschillende ontwikkelingen naast elkaar. "Elkaar bestrijdende filosofische stelsels tuimelden over elkaar heen"[17], maar was overal een poging de heersende religieuze en politieke problemen te lijf te gaan.

In Frankrijk was de verlichting in de eerste plaats een reactie op het absolutisme van Lodewijk XIV. Daar leidde de strenge censuur ertoe dat velen het land uit vluchtten of in de gevangenis belandden. In Amsterdam, Den Haag en Leiden, waar de hugenoten eerder al hun toevlucht hadden gezocht, bevonden zich Franse drukkerijen, die hun drukwerk naar Frankrijk lieten smokkelen. Van de bijna dertig wetenschappelijke tijdschriften in Europa werden er zodoende achttien in Nederland gedrukt.[18]

Zowel Engeland als Frankrijk waren zeer rijk aan genootschappen, maar telden meer algemene dan literaire genootschappen, terwijl in Nederland het omgekeerde het geval was.[19] De oprichting van de Royal Society of London for the Improvement of Natural Knowledge (1662) en de Académie des Sciences getuigen van de interesse voor nieuw onderzoek om de verouderde standpunten te vervangen.

In Duitsland ontstond ook het piëtisme. Beide bewegingen beïnvloedden elkaar. Mogelijk zijn gevoel en verstand geen tegenstellingen, maar vullen elkaar aan.[20] In Spanje drong de verlichting nauwelijks door; in Rusland bleef zij beperkt tot een deel van de aristocratie, ondanks de inspanningen van de met Voltaire en Diderot bevriende tsarina Catharina de Grote. De beweging verspreidde zich naar de Europese kolonies en inspireerde de voor onafhankelijkheid strijdende Amerikanen Thomas Paine, Benjamin Franklin en Thomas Jefferson.

De aardbeving in Lissabon in 1755 veroorzaakte grote consternatie onder filosofen en theologen en bracht pennen in beweging. Voltaire en Rousseau kregen het met elkaar aan de stok. Op de financiële markten had de aardbeving tot gevolg dat er een tekort ontstond aan kasgeld en het gebruik van wisselbrieven beter gereguleerd zou worden.

De verlichtingsidealen stonden haaks op de slavernij en droegen bij tot de uiteindelijke afschaffing ervan. Ze beïnvloedden de Franse Revolutie in 1789 indirect, omdat de aanhangers eerder optimisten waren die geloofden in geleidelijke hervorming, niet in revolutie.

Belangrijke vertegenwoordigers van de Verlichting

[bewerken | brontekst bewerken]
Baruch Spinoza
  • Franciscus van den Enden was een van de eersten die een democratische staatsvorm verdedigde. Hij was de leermeester van Spinoza;
  • Baruch Spinoza was een filosoof die voor wonderen geen andere verklaringen accepteerde dan die gebaseerd op de rede. Hij was geen atheïst, maar de grondlegger van het deïsme. Volgens Spinoza was God niet de schepper van de wereld, maar de wereld een onderdeel van het goddelijke.[21] Wonderen zijn niet het bewijs van goddelijke macht, maar van menselijke onwetendheid. De aanwezigheid van God wordt niet bewezen door wonderen, maar door de orde in de natuur. Als we de oorzaken van ons handelen niet kennen, spreken we over de vrije wil, maar voor Spinoza was dit ook een gevolg van onwetendheid. Volgens Spinoza is onwetendheid het voornaamste obstakel bij het nastreven van een deugdzaam leven, niet egoïsme.[22] Goed en kwaad moeten volgens hem beschouwd worden als gelijkwaardig aan gezond en ongezond.
  • Balthasar Bekker bestreed in zijn boek De betoverde weereld het geloof in demonen;
  • Pierre Bayle, de sceptische filosoof uit Rotterdam, probeerde als een van de eersten geloof en wetenschap te scheiden. Bayle stelde zich op als "outsider" en nam afstand van de filosofische en theologische conflicten. Hij vroeg zich af of een samenleving van enkel atheïsten overlevingskansen had. De Chinese samenleving was voor hem het bewijs dat religie voor moraal en deugd niet nodig was.[23] Al zijn boeken waren verboden in Frankrijk; zijn Dictionnaire historique et critique was een enorm succes;
  • Anthonie van Dale was een Haarlemse arts, die waarzeggerij en het geloof in orakels onderuithaalde;
  • Adriaen van Beverland was een schrijver van theologische werken en hekelschriften;
  • Adriaen Koerbagh verwierp de kerk en staat als onbetrouwbare attributen. Zijn broer Johannes publiceerde "goddeloze" boeken;
  • Lodewijk Meyer betoogde dat de Bijbel "duister en twijfelachtig" was;
  • Bernard Mandeville is het bekendst door zijn vaststelling dat de ondeugd de eigenlijke bron van het algemeen welzijn is, terwijl de deugd die juist kan schaden;
  • Burchard de Volder was een hoogleraar in Leiden. Hij verzamelde allerlei instrumenten waarmee hij de werking van de natuurkunde kon demonstreren, onder meer de ontdekkingen van Robert Boyle.
  • Frederik van Leenhof was een Zwolse dominee, die uit zijn ambt werd ontzet, nadat hij in 1703 spinozistische ideeën had verkondigd in een publicatie;
  • Bernard Nieuwentijt was een volgeling van Descartes en een tegenstander van Spinoza. Hij schreef Het regt gebruik der werelt beschouwingen, ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen (1715), een boek dat vele herdrukken kende vanwege de wetenschappelijke onderbouwing;
  • Herman Boerhaave was een hoogleraar in Leiden die een tijdlang drie van de vijf leerstoelen van de medische faculteit bekleedde; hij stond bekend als begenadigd docent en was een van de bekendste mannen van Europa; zijn faam was zelfs tot in China doorgedrongen;
  • Justus van Effen gaf een tijdschrift uit waarin hij de strijd aanbond met de schoonmaakwoede van de Nederlandse huisvrouw, de zucht naar titels, overdreven purisme, overmatig eten en drinken, chauvinisme en bekrompen provincialisme;
  • Willem Jacob 's Gravesande gaf als eerste aanschouwelijk onderricht in de experimentele natuurkunde;
  • Isaac de Pinto was een politiek en economisch specialist in staatsschuld, evenals David Hume. Pinto bestreed de Encyclopedisten in hun materialistische opvattingen.
  • Allard Hulshoff was een doopsgezinde dominee; hing democratische, patriottische en anti-orangistische standpunten aan.
  • Jan Wagenaar, historicus, schreef over de politieke, kerk- en economische geschiedenis van Nederland. Wagenaar concludeerde dat niet van elke ramp gezegd kan worden dat het een straf van God is en ook niet dat elke zegen een beloning van God is;
  • Pieter Burman Junior verzamelde vanaf 1756 zijn vrienden in een gezelschap dat min of meer onbedoeld de trekken kreeg van een politieke beweging;
  • Petrus Camper was een chirurg en bioloog. Hij hield zich bezig met de techniek van het amputeren van ledematen. Zijn onderzoek naar de orang-oetans, zijn publicaties over de kop van een mosasaurus, die hij voor een walvis hield en de zang van de kikker maakten hem in heel Europa beroemd;
  • Belle van Zuylen was een schrijfster en componiste, die zich afzette tegen de standenmaatschappij, kerkelijke regels en vrouwendiscriminatie;
  • Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) was een politicus die kritiek uitoefende op het politieke bestel en regentenstelsel; leider van de Patriottenbeweging;
  • Eise Eisinga was een amateur-astronoom en bouwer van een planetarium.
  • Antoni van Leeuwenhoek was een microbioloog. Hij maakte verschillende ontdekkingen met zijn collectie van microscopen. Hij staat ook bekend als "de vader van de Microbiologie".

Zuidelijke Nederlanden

[bewerken | brontekst bewerken]
Pierre Bayle
Charles de Montesquieu
Denis Diderot
Voltaire, 1718
Jean-Jacques Rousseau in Armeense kledij door Allen Ramsey (1766) uit de periode dat hij in Engeland verbleef
Jean le Rond d'Alembert
  • Isaac La Peyrère was een voorloper van de Verlichting in Frankrijk. In 1655 publiceerde hij in Amsterdam zijn ideeën over de geschiedenis, en trok de Bijbel daarbij in twijfel. De zonen van Adam kenden de landbouw en de veeteelt; er moesten dus voorgangers zijn geweest. Het Chinese rijk moest al hebben bestaan vóór de zondvloed. Het werk leverde hem een gevangenisstraf op;
  • François Bernier was een Franse reiziger en lijfarts van shah Aurangzeb die in 1684 als eerste de mensheid in vier rassen onderverdeelde. (Hij kon niet weten dat volkeren genetisch gezien gradueel in elkaar overlopen.)[24]
  • Jean Meslier was een dorpspriester die na zijn dood een manuscript naliet waarin hij honderden interne tegenstrijdigheden en een groot aantal absurditeiten in de Bijbel aantoonde. Voltaire, Rousseau, Diderot en anderen zijn beïnvloed door dit werk.
  • Nicolas Malebranche verdedigde Descartes, maar had er ook kritiek op. Hij zag in de Chinese filosofie een vorm van spinozisme;
  • Antoine Arnaulds onuitputtelijke energie wordt het best uitgedrukt door zijn beroemde antwoord aan Pierre Nicole, die klaagde dat hij moe was. "Moe!" herhaalde Arnauld: "Als je de gehele eeuwigheid hebt om uit te rusten?" Hij was een van de eersten die de filosofie van René Descartes toepasten, hoewel met bepaalde orthodoxe voorbehouden. Tussen 1683 en 1685 voerde hij een langdurige strijd met Nicolas Malebranche over de relatie van de theologie tot de metafysica. Arnauld was bovendien verwikkeld in een uitgebreide correspondentie met Gottfried Wilhelm Leibniz over hetzelfde onderwerp.
  • Henri de Boulainvilliers vertaalde de Ethica, een werk van Spinoza, in het Frans.
  • Pierre Bayle schonk in zijn encyclopedie veel aandacht aan Spinoza; Bayles ideeën over Kain, gebaseerd op La Peyrère, waren inmiddels geaccepteerd goed;
  • Bernard le Bovier de Fontenelle schreef een boek over de wetenschappelijke revolutie, waarin bij nachtelijke wandelingen in het park uitleg wordt gegeven aan een markiezin en haar dochter over de wonderen van de sterrenkunde, op basis van Nicolaus Copernicus, Galileo Galilei, Johannes Kepler en René Descartes;
  • Abbé de Saint Pierre verwierp een vrede gebaseerd op machtsevenwicht, en beargumenteerde dat vrede in Europa alleen kon worden bereikt als de Europese vorsten en leiders zich zouden verenigen in een groot congres, waarin geschillen op vreedzame wijze zouden moeten worden bijgelegd;
  • Fénelon uitte onverholen kritiek op de oorlogspolitiek en het absolutisme van Lodewijk XIV;
  • Charles de Montesquieu was een van de grondleggers van de sociologie. Zijn bekendste werk is De L'Esprit des Lois (De Geest der Wetten) over republiek, monarchie en despotisme, hervorming van strafrecht van folteren naar proportionaliteitsbeginsel, geldstraffen en preventie. Hij maakte onderscheid tussen wereldlijke vergrijpen en vergrijpen tegen God. Hij beïnvloedde Rousseau;
  • François Quesnay was een arts en econoom die in de Encyclopédie artikelen schreef over productie;
  • François Marie Arouet (vooral bekend als Voltaire) werd in 1717 opgesloten in de Bastille, vanwege zijn aanstootgevende gedichten. Samen met zijn vriendin Émilie du Châtelet propageerde hij de ideeën van Isaac Newton. Hij was een gezaghebbend Verlichter, hield zich bezig met toneel, Bijbelkritiek en geschiedenis en maakte een fortuin met zijn boeken, waaronder Candide. Hij schreef studies over Engeland en Frankrijk en een baanbrekend werk over wereldgeschiedenis waarin de joods-christelijke traditie niet centraal was gesteld. Hij kwam tot de conclusie dat geschiedenis een opsomming van misdaden en ellende is.[25] Volgens Voltaire in zijn Filosofisch Woordenboek was het nuttiger er een godsdienst op na te houden, zelfs als het de verkeerde is, dan helemaal geen godsdienst te hebben. Hij was in dienst bij Frederik de Grote en Madame de Pompadour. Het debat tussen Voltaire en Élie Catherine Fréron, een tegenstander van de Verlichting, hield heel Europa bezig.
  • Jean-Baptiste de Boyer legde het spinozisme uit middels een erotische roman;
  • Pierre Louis de Maupertuis deed opmetingen in Lapland samen met Anders Celsius en ontdekte dat de polen afgeplat waren;
  • Julien Offray de La Mettrie vond dat de mens niet wezenlijk van een machine verschilt en dat al ons denken en voelen tot eigenschappen van materie zijn te herleiden;
  • Georges-Louis Leclerc kan worden beschouwd als een van de grondleggers van de biologie en de geologie;
  • Jean-Jacques Rousseau was een componist en medewerker aan de Encyclopédie. Hij leefde van zijn pen en schreef briljante verhandelingen over ongelijkheid, veroorzaakt door de toenemende welvaart, en de verhouding van de burger tot de staat. Het maatschappelijk verdrag had veel invloed op de Franse Grondwet van 1793. Emile, of Over de opvoeding is zijn invloedrijkste boek. Het werk is kort na verschijnen in beslag genomen. De controverse draaide om de geloofsbelijdenis van een kapelaan uit Savoie. Rousseau verwerpt centrale dogma's uit de rooms-katholieke en protestantse kerken en bepleit een alternatieve natuurgodsdienst.
    Rousseau wordt meestal tot het tijdperk van de Verlichting gerekend, maar is daarbinnen een afwijkend figuur en een onverteerbare brok.[26] Rousseau zette met zijn "Julie" de aanstoot tot de Romantiek. De vijfde brief uit de Overpeinzingen van een eenzame wandelaar over zijn verblijf in 1765 aan het Bielermeer is een hoogtepunt in het Franse proza.[27] Rousseau schreef een autobiografie waarin hij als niemand tevoren zijn zielenroerselen blootlegde.
  • Denis Diderot was een radicale verlichter, samen met d'Holbach en Grimm. Hij was de aanzetgever tot de Encyclopédie samen met d'Alembert. Hij kreeg ruzie met zijn oude vriend Rousseau, die onvermurwbaar bleek. Al in 1765 kocht Catharina de Grote zijn bibliotheek, maar de boeken werden pas na zijn dood verscheept. Veel van zijn werk is eerst toen gepubliceerd;
  • Jean Le Rond d'Alembert was een wiskundige en filosoof;
  • Claude Adrien Helvétius was een uitgesproken atheïst; Frederik de Grote nam in dienst om de belastingen te hervormen.
  • Baron d'Holbach redigeerde de bijdragen in de Encyclopédie over de metallurgie, de geologie, de geneeskunde, de mineralogie en de chemie. Hij hield twee keer per week open huis, waar geleerden en schrijvers elkaar konden ontmoeten. In zijn Essai sur les préjugés stelt hij dat volkeren zich zomaar laten uitbuiten, beroven en bereid zijn te vechten in zinloze oorlogen allereerst te verklaren is uit bijgeloof en onnozele gelovigheid, waardoor het denken van de mensen beneveld wordt met ‘dwalingen’ waardoor de grootste onderdrukker verandert in een ‘godheid’.[28]
  • Anne Robert Jacques Turgot schreef verschillende artikelen voor de Encyclopédie en een pamflet waarin hij de religieuze tolerantie verdedigde. Als minister van Financiën deed hij belangrijke voorstellen tot hervormingen, die werden weggestemd en aldus aanleiding vormden voor de Franse Revolutie;
  • Antoine Lavoisier was de vader van de moderne scheikunde;
  • Jacques Charles was een natuurkundige die als de eerste mens de zon twee keer zag ondergaan, maar maakte nooit weer een vlucht in een luchtballon.
  • Jacques-Henri Bernardin de Saint-Pierre was een Franse ingenieur, wereldreiziger, schrijver, botanicus, vegetariër en professor moraalfilosofie. Bernardin was de belangrijkste vertegenwoordiger van Rousseaus ideeën; met zijn "Paul et Virginie", waarin standsverschil, ongehuwd moederschap, voorzienigheid en slavernij werden behandeld, beïnvloedde hij de romantische schrijvers van de negentiende eeuw;
  • Marquis de Condorcet was de meest optimistische Verlichtingsfilosoof. Hij pleitte voor een liberale economie, vrij en gelijk publiek onderwijs, grondwettelijk recht, en gelijke rechten voor vrouwen en mensen van alle rassen. Zijn ideeën en geschriften hebben de Franse en de wereldpolitiek beïnvloed en blijven invloedrijk tot aan de dag van vandaag;
  • Emmanuel Joseph Sieyès was een Franse abbé, politicus, grondwetspecialist en revolutionair;
  • Abbé Raynal schreef samen met Diderot een van de meest gelezen boeken uit de late Verlichting over de handel met Oost- en West-Indië. Het boek werd in 1770 gepubliceerd in Amsterdam. Tien jaar later werd het boek verboden en moest de schrijver zijn land ontvluchten;
  • Ook de Marquis de Sade heeft de ideeën van de Verlichting gepropageerd in zijn pornografische werk;
  • Joseph-Alexandre-Victor Hupay de Fuveau was een schrijver en filosoof, die leefde in een commune, waar de idealen van de Verlichting in praktijk werden gebracht;
  • Étienne Bonnot de Condillac was een filosoof, opvoeder en psycholoog, die zich bezighield met kennistheorie.
John Locke
Thomas Hobbes
  • Thomas Hobbes was een politiek filosoof en getuige van de godsdienstoorlogen. Hij was een tijdgenoot van Descartes en Spinoza en legde de grondslag voor het privédomein, waar de overheid niets te zeggen heeft. Hobbes vond dat de mens in de natuurstaat op voet van oorlog leefde en wetten hadden de samenleving er beter op gemaakt. De Oorlog van allen tegen allen kon enkel gestopt worden wanneer alle mensen vrijwillig via een sociaal contract hun vrijheid afstaan. Hobbes ontkende het bestaan van de menselijke vrije wil. Volgens Diderot in zijn artikel in de Encyclopédie[29] was hij het tegendeel van Rousseau, die dacht dat de mens van nature goed is;
  • Robert Hooke was een natuurkundige en architect. Hij introduceerde de term 'cel' in de biologie na zijn microscopische waarnemingen van kurkweefsel en een theorie over de beweging van de planeten;
  • Isaac Newton (1643-1727) was een filosoof, natuurkundige, alchemist en theoloog. Newton beschreef onder andere de zwaartekracht en de drie wetten van Newton, waardoor hij de grondlegger van de klassieke mechanica werd. Hij ontwikkelde een theorie over kleuren, gebaseerd op het prisma, dat van wit licht een zichtbaar spectrum maakt. Hij wordt beschouwd als de grootste geleerde in de hele geschiedenis van de wetenschap;
  • John Toland schreef honderden boeken, waarvan het merendeel is gewijd aan kritiek op kerkelijke instituten. Hij was een van de grondleggers van de natuurlijke godsdienst. Het is onduidelijk in hoeverre dit deïsme is ontstaan uit een confrontatie met de klassieke Chinese filosofie;
  • Anthony Ashley Cooper was op school een matige leerling, maar eenmaal op reis in het buitenland begon hij zich te ontwikkelen en voor van alles te interesseren. Hij was een tegenstander van religies, maar niet geheel areligieus. Lord Ashley woonde jarenlang in Rotterdam;
  • John Locke was een lijfarts van Lord Ashley en politiek filosoof; woonde eveneens in Rotterdam. Hij gaf de achttiende eeuw de naam de Eeuw van de Rede;
  • Gilbert White, natuurvorser en de eerste ecoloog. White observeerde en registreerde het weer, de stand van de gewassen, de trek van de vogels, het gedrag van zijn schildpad en de goudvissen in een kom van een gastheer. Zijn aantekeningen bevatten gedetailleerde gegevens over het klimaat en de veranderingen van planten en dieren onder de wisselende omstandigheden. White was geobsedeerd door de jaarlijkse aankomst en het vertrek van de zwaluwen, waarvoor hij nog geen verklaring had.
  • Jethro Tull was een Engels landbouwwetenschapper voor de Industriële revolutie. Hij wordt gezien als een van de eersten die de landbouw wetenschappelijk en empirisch benaderde.
  • Joseph Priestleys natuurwetenschap was een integraal onderdeel van zijn theologie. Hij probeerde consequent om het rationalisme van de Verlichting te fuseren met het christelijke theïsme.[30] In zijn metafysische teksten probeerde Priestley om theïsme, materialisme en determinisme te combineren, een project dat wel "gedurfd en origineel" is genoemd.[31] Hij geloofde dat een goed begrip van de natuurlijke wereld de vooruitgang zou bevorderen en uiteindelijk zou leiden tot het Christelijke Millennium.[31] Priestley geloofde sterk in de een vrije en open uitwisseling van ideeën. Hij bepleitte tolerantie en gelijke rechten voor religieuze dissenters.
  • James Burnett was een filosoof en linguïst, die zich bezighield met de ontwikkeling van de eerste concepten van evolutie, en wordt gezien als de voorloper van het idee van het principe van de natuurlijke selectie;
  • Daniel Defoe schreef Robinson Crusoe over een "wilde" die geaccepteerd zou moeten worden zoals hij was. Het boek werd een van de meest gelezen en vertaalde werken. Voor Jean-Jacques Rousseau was Robinson Crusoe het enige boek dat zijn pupil Emile mocht lezen.
  • George Berkeley betoogde dat de natuur slechts opgevat kan worden als een stel tekens of symbolen die door de Schepper aan de mens ter ontcijfering wordt aangeboden;
  • Samuel Johnson (schrijver) was een Engelse lexicograaf, dichter, essayist en literatuurcriticus;
  • Samuel Richardson was een van de auteurs op de Index librorum prohibitorum, een door de paus vastgestelde lijst van boeken die katholieken niet mochten lezen;
  • Edmund Burke was een Engels parlementslid en de grondlegger van het moderne conservatisme. Hij bestreed de denkbeelden van de Verlichting en de Franse Revolutie;
  • Edward Gibbon was een historicus, die bekend werd vanwege zijn uitzonderlijke beschrijving van de ondergang van het Romeinse Rijk: The History of the Decline and Fall of the Roman Empire;
  • Mary Wollstonecraft was een schrijfster, filosofe en feministe. Ze werd gegrepen door de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk en in 1792 vertrok ze naar Parijs om de Franse Revolutie van nabij mee te maken.
  • Joseph Addison was een Engelse politicus, die bekendstond om zijn passie voor goed onderwijs. Dit liet hij onder meer blijken door het volgende citaat: Wat beeldhouwwerk is voor een stuk marmer, dat is onderwijs voor de menselijke ziel.
  • Francis Hutcheson baseerde zijn morele filosofie niet op de Bijbel, maar op de menselijke natuur;
  • Thomas Reid vond dat je de rede moest gebruiken om Gods openbaring uit te kunnen leggen;
  • Adam Ferguson was een van de grondleggers van de sociologie;
  • David Hume was een politiek filosoof. Hij vond dat absolutisme armoede in de hand werkte. Hume was een agnosticus, maar sloot niet uit dat er een God bestond. Al zijn boeken werden in 1761 door de paus verboden;
  • Adam Smith was de vader van de moderne economie en samen met John Locke promotor van het klassiek-liberalisme;
  • James Boswell was een geniale dagboekschrijver, die de Corsicaanse onafhankelijkheidsstrijder Pasquale Paoli steunde;
  • Richard Price steunde de Amerikaanse revolutie;
  • Joseph Black was een van grondleggers van de atoomtheorie;
  • James Hutton ging in tegen het idee dat gesteenten waren ontstaan tijdens de zondvloed;
  • John Playfair was een geoloog, die over de traagheid van de geologische processen publiceerde.
Gottfried Wilhelm von Leibniz
Immanuel Kant
Schiller is aan het voorlezen in een park buiten Weimar; Wieland en Herder zitten links, Goethe staat rechts bij de pilaar. Schilderij uit 1860 door Theobald von Oer
Een onderwijzer schrikt zijn leerlingen af door te wijzen op de hel, satan, de duivel en Adam en Eva. Gravure door Daniel Niclaus Chodewiecki
  • Gottfried Wilhelm Leibniz was een wiskundige, filosoof, logicus, natuurkundige, historicus, rechtsgeleerde en diplomaat. Hij liep ver vooruit op zijn tijdgenoten en zag als een van de eersten het belang in van de theorie van Newton. Hij was een voorstander van de gematigde vorm van Verlichting en streefde zijn hele leven naar harmonie op zo veel mogelijk fronten. Hij trachtte zo veel mogelijk wetenschappers tot samenwerking te bewegen en ondernam pogingen om alle christelijke kerken nader tot elkaar te brengen;
  • Christian Thomasius droeg door zijn pleidooi voor een humaan strafrecht wezenlijk bij aan de afschaffing van de heksenprocessen in Duitsland; schreef voor alle standen en beide geslachten;
  • Christian Wolff publiceerde over de filosofie van Confucius en vergeleek hem met Mozes, Christus en Mohammed; hij werd daarvoor in 1723 verbannen, maar in 1740 gerehabiliteerd. Hij was voorstander van de meer gematigde Verlichting;
  • Johann Gottfried von Herder leverde recensies voor het tijdschrift de Allgemeine Deutsche Bibliothek, maar werd een van de grondleggers van de Duitse Romantiek, die kritiek uitoefende op de Verlichting;
  • Immanuel Kant hield zich, net als vele andere filosofen voor hem, bezig met de vraag of filosofie even verklarend kon zijn als theologie voorheen; hij geldt als grondlegger van de moderne filosofie en behoort tot de late Verlichting;
  • Thomas Abbt werkte aan de popularisering van de filosofie;
  • Moses Mendelssohn pleitte voor scheiding van kerk en staat; stond model voor Nathan de Wijze; woordvoerder van de Haskala, de joodse vorm van de Verlichting;
  • Christoph Martin Wieland was een romanschrijver en vertaler van Shakespeare; hij zocht naar een evenwicht tussen religie en wetenschap, tussen ernst en lichtzinnigheid, en tussen morele plicht en levensgenieten;
  • Gotthold Ephraim Lessing was een schrijver van toneelstukken, onder andere Nathan de Wijze. Zijn werk stond in het teken van de religieuze tolerantie en hij wees fanatisme en onverdraagzaamheid af;
  • Johann Winckelmann was de grondlegger van de (klassieke) archeologie vanwege zijn studies over klassieke kunst (m.n. over de ontdekkingen in Herculaneum);
  • Johann Christoph Gottsched hervormde het Duitse theaterwezen;
  • Adam Weishaupt (1748–1830) pleitte voor het afschaffen van alle georganiseerde religies en alle staten;
  • Georg Christoph Lichtenberg was de eerste Duitse hoogleraar experimentele natuurkunde. Hij perfectioneerde wat hij noemde de angstafleider. Lichtenberg schreef op een luchtiger wijze over de Verlichting dan de meeste Duitse filosofen;
  • Friedrich Melchior Grimm was een schrijver en diplomaat, die voor de Franse Encyclopédie artikelen leverde over muziek en verschillende vorstenhoven inlichtte over het intellectuele leven in Parijs;
  • Christian Felix Weiße was een pedagoog uit de Verlichting en schreef jeugd- en kinderboeken;
  • Friedrich Nicolai was een uitgever (het tijdschrift Allgemeine Deutsche Bibliothek);
  • Christian Garve behoort evenals Kant, zijn tegenstander, tot de late Verlichting.
Paus Benedictus XIV. Voltaire droeg zijn toneelstuk Mahomet aan hem op
Verenigde Staten
  • William Penn stelde een handvest op waarin de vrijheid van de Amerikaanse kolonisten werd vastgelegd, evenals het recht op een eerlijke berechting, vrije verkiezingen en godsdienstvrijheid;
  • Benjamin Franklin (1706–1790) gaf de belangrijkste krant uit in de Amerikaanse kolonie en richtte een boekenuitleen op; hij is het bekendst als medeopsteller van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring (1776);
  • Thomas Paine schreef The Age of Reason, een aanval op de georganiseerde religie. Hij verwierp de Bijbel, onder andere omdat hij veel van het bloedvergieten in de Bijbel niet moreel gerechtvaardigd vond;
  • Thomas Jefferson ontwierp de grondslagen van de VS: 'alle mensen zijn gelijk geschapen', volkssoevereiniteit, het recht op verzet tegen de overheid wanneer die zichzelf niet aan de wet zou houden, en het 'natuurlijke' recht op individuele vrijheid, leven en 'the pursuit of happiness', het nastreven van geluk. Deze basiswaarden had hij voor een deel opgedaan uit geschriften van de Engelse liberale Verlichtingsfilosoof John Locke, bij wie hij het principe 'natuurrecht' vond.
Rusland
Elisabeth van Rusland en Lomonosov
Italië (bestond nog niet als natie, maar een belangrijk centrum van geestelijke ontplooiing werd het hertogdom Lombardije, een van de vorstendommen die sterk onder Oostenrijkse invloed stonden
  • Francesco Algarotti schreef een boek over de theorie van Newton, uitgelegd voor vrouwen; geboren in de republiek Venetië, maar een aanzienlijk deel van zijn leven vertoevend in andere Europese landen
  • Cesare Beccaria (1738-1794), politicus en strafrechtdeskundige; pleitte voor afschaffing van de doodstraf; hij was afkomstig uit Lombardije
  • Paus Benedictus XIV was de eerste paus die het huwelijk tussen protestanten en katholieken erkende;
  • Francesco Paolo Di Blasi pleitte voor een grondwet in Sicilië, evenredige belastingen, onderwijs voor elk kind en de afschaffing van de doodstraf en martelingen;
  • Giambattista Vico was een geschiedschrijver, die over de opkomst en neergang van beschavingen publiceerde; grondlegger van de cultuurwetenschappen.
Spanje
Zweden
Linnaeus in Lapse kledij
Polen
  • Ignacy Krasicki (1735–1801) was een dichter en vertaler. Van hem is de bekende zin Het is beter van mening te verschillen in vrijheid dan akkoord te zijn achter de tralies;
  • Hugo Kołłątaj (1750–1812), Polen.
Denemarken
Portugal
Zwitserland

Late Verlichting en Kant

[bewerken | brontekst bewerken]
Habe Muth, dich deines eigenen Verstandes zu bedienen! Uit het pamflet Wat is Verlichting? van Immanuel Kant.

De drie Kritieken van de Duitse verlichtingsfilosoof en laatste universalist, Kant, gelden vanwege hun intellectuele diepgang als een mijlpaal in de westerse wijsbegeerte. Zijn meest toegankelijke tekst is het pamflet "Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?" (De beantwoording van de vraag: wat is de verlichting?) uit 1784. Het was zijn bijdrage aan een prijsvraag. Uit dat werk komt de bekendste definitie van de verlichting. Kant zegt:

"Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit. Unmündigkeit ist das Unvermögen, sich seines Verstandes ohne Leitung eines anderen zu bedienen."
(Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van de ander.)[32]

Deze onmondigheid is geen gebrek aan verstand, maar aan een gebrek aan moed en vastberadenheid en het blind vasthouden aan overgeleverde waarden.

De zinspreuk van de verlichting is 'Sapere aude: Durf je van je eigen verstand te bedienen[33], maar volgens Immanuel Kant moet men bij het nadenken over alles en bediscussiëren van ieder denkbaar onderwerp, gehoorzaamheid niet uit het oog verliezen.[bron?]

Max Horkheimer (links vooraan) en Theodor Adorno (rechts vooraan) in 1965.

Zowel in de achttiende, negentiende als twintigste eeuw kwam er fundamentele kritiek. Sommigen hanteren begrippen zoals contraverlichting of tegenverlichting om de kritiek onder een noemer te brengen. Het conservatisme en de romantiek zijn vroege reacties. In de twintigste eeuw bekritiseerde Louis-Ferdinand Céline in zijn Reis naar het einde van de nacht de vooruitgangsgedachte. Max Horkheimer en Theodor Adorno deden dit met hun De dialectiek van de Verlichting. Recenter positioneert het postmodernisme zich tegenover de Verlichting en verwerpt radicaal de zekere kennis in de wetenschap, de moraal, de politiek en religie en de daarop gebaseerde hoop.

  • Verlichtingsdenkers gaan uit van de redelijke vermogens van de mens, dat kennis op te bouwen is en dat handelen op basis hiervan vooruitgang brengt. Tradities en instituties worden daarom geactualiseerd en dreigen zo te verdwijnen.
  • De kritiek gaat ervan uit dat de rede en het kenvermogen van de mens beperkt is. Ingrijpen in de maatschappelijke werkelijkheid blijft dus moeilijk en kan aldus gevaarlijk zijn.
  • De Verlichting en de moderne wetenschap persen mensen in een keurslijf en leiden tot nieuwe vormen van onvrijheid en onderwerping.
  • Het idee dat de moderne wetenschappelijke kennis tot doorzichtigheid en beheersbaarheid van de maatschappij leidt, is volgens de kritiek niet juist. Rede, kennis en rationaliteit leiden tot vooruitgang op het wetenschappelijke en technische vlak en niet in de moraal, de politiek en het mens-zijn.
De slaap van de rede brengt monsters voort, het bekendste werk uit de Los Caprichos door Francisco de Goya.
  • Ehrhard Bahr (Hrsg.), Was ist Aufklärung? Thesen und Definitionen (Kant, Erhard, Hamann, Herder, Lessing, Mendelssohn, Riem, Schiller, Wieland). Stuttgart, Philipp Reclam, 1974/1996.
  • Carel Peeters (2008). Gevoelige ideeën; over de andere Verlichting. Amsterdam: De Harmonie.
  • Claire Carlysles artikelen in The Guardian[34]
  • Cyrille Offermans (2000). Het licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen. Amsterdam: Uitgeverij Contact
  • David Sorkin (2008). The Religious Enlightenment. Protestants, Jews and Catholics from London to Vienna. Princeton: University Press.
  • Grundbegriffe der Philosophie. Hrsg. von Stefan Jordan und Cristian Nimtz. Stuttgart, Reclam, 2009/2019. Met Aufklärung (Verlichting) wordt in de eerste plaats een program bedoeld. Een soort beginselverklaring. De mens moet zich door middel van het juiste gebruik van zijn verstand zelf bevrijden en zich intellectueel en vooral ook moreel vervolmaken.
  • Inger Leemans en Gert-Jan Johannes (2013). Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1700-1800, de Republiek. Amsterdam: Bert Bakker
  • Jonathan Israel (2001). Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, 1650–1750.
  • Jonathan Israel (2005). Verlichting onder vuur. Filosofie, moderniteit en emancipatie, 1670-1752. Franeker: Van Wijnen
  • Jonathan Israel (2011). Revolutie van het denken. Radicale verlichting en de wortels van onze democratie. Franeker: Van Wijnen
  • Jonathan Israel (2015). Democratische Verlichting. Filosofie, revolutie en mensenrechten, 1750-1790. Franeker: Van Wijnen
  • Jonathan Israel (2017). Revolutionaire ideeën. Een intellectuele geschiedenis van de Franse Revolutie. Franeker: Van Wijnen
  • Max Horkheimer en Theodor Adorno (2007). De dialectiek van de verlichting. Amsterdam: Boom.
  • Paul Hazard (1990). Crisis in het Europese denken. Europa op de drempel van de Verlichting, 1680-1715. Amsterdam: Agon.
  • Ulrich im Hof (1994). Europa en de Verlichting. Europese contouren onder redactie van Jacques Le Goff. Amsterdam: Agon
  • Philipp Blom, Böse Philosophen. Ein Salon in Paris und das vergessene Erbe der Aufklärung. München, Carl Hanser Verlag, 2011.
  • Haijo H. Zwager, (1972). Nederland in de Verlichting. Bussum: Fibula-Van Dishoeck.
[bewerken | brontekst bewerken]