Wadslakje
Het wadslakje (Peringia ulvae) is een kleine in zee levende kieuwslak. Een veelvoorkomend synoniem is Hydrobia ulvae.
Peringia ulvae | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Peringia ulvae (Pennant, 1777) | |||||||||||||
Aanwezigheid in Europa per land ■ aanwezig ■ geen gegevens
| |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Peringia ulvae op Wikispecies | |||||||||||||
|
Naam
bewerkenDe soortnaam werd in 1777 ingevoerd door Thomas Pennant (1726-1798) als Turbo ulvae.[1] Door andere inzichten in de taxonomie is de soort later in het geslacht Peringia geplaatst. Als gevolg van deze naamswijziging worden auteursnaam en datum nu tussen haakjes gezet. De naam ulvae heeft betrekking op het groenwier waar de soort vaak op leeft: Ulva lactuca (zeesla).
Beschrijving
bewerkenDe schelp
bewerkenPeringia ulvae heeft een rechtsgewonden schelp met een hoogconische vorm, een spitse apex, tot acht vlakke windingen met een ondiepe sutuur. Er kan een zeer nauwe navel zijn, maar meestal is die afwezig. De mondopening is scheef ovaal, afgerond aan de onderkant en aan de bovenkant spits toelopend. De mondrand is niet verdikt. Het schelpoppervlak is mat en glad, heeft geen opvallende sculptuur en heeft een geelbruine tot groengele kleur. Oude en fossiele exemplaren kunnen verkleurd zijn (wit, grijswit, blauwzwart, zwart enz.). Er is een hoornachtig paucispiraal opgebouwd operculum.
Afmetingen van de schelp
- Hoogte: tot 8 mm
- Breedte: tot 4 mm
Habitat en levenswijze
bewerkenPeringia ulvae leeft op slikbodems in ondiep water in en net onder de getijdenzone. Hoewel het optimum in de getijdenzone ligt kunnen de dieren tot ongeveer 20 meter waterdiepte levend worden aangetroffen. De soort is bestand tegen verlaagde zoutgehalten tot ongeveer 10‰. Ze dringen dus niet zo ver het brakke water binnen als andere in de Noordzee levende Hydrobiidae.
De dieren leven op het wad en zijn goed bestand tegen een aantal uren droogvallen van het leefgebied tijdens eb. Tijdens emersie graven ze zich tot ongeveer 1 cm in. Bij vloed zijn ze actief en grazen dan de bodem af. Wadslakjes voeden zich met kiezelalgen, maar ze eten ook algen, bacteriën en detritus. Bij het grazen laten ze karakteristieke kruipsporen achter. Zelf vormen ze belangrijk voedsel voor vele andere organismen, zoals vogels en vissen. Soms spoelen honderdduizenden op het strand of op de waddenkust aan. In hun gesloten huisjes kunnen ze hier wel vijf dagen overleven.
Verspreiding
bewerkenDe soort komt voor aan Europees Atlantische kusten van Senegal tot Zuid Scandinavië; Noordzee en Oostzee (met uitzondering van het meest Oostelijke deel). In de Waddenzee komt Peringia ulvae soms in erg grote dichtheden voor, soms tot 200.000 individuen per m².
Fossiel voorkomen
bewerkenDe soort is in het Noordzee gebied bekend uit ondiep mariene afzettingen uit het Holoceen en uit interglaciale perioden van het hele Pleistoceen. Zeldzaam ook in Boven Pliocene afzettingen aanwezig.[2]
Doordat verschillende soorten Hydrobiidae vaak massaal optreden, vormen zij soms een dermate opvallend aandeel van het sediment dat zij naamgevend zijn geworden voor die afzettingen. Er zijn vele voorbeelden van dergelijke 'Hydrobia afzettingen'.
Zie ook
bewerkenExterne links
bewerken- Taxonomische informatie over Peringia ulvae bij Fauna Europaea.
- Atlasproject Nederlandse Mollusken (ANM): Verspreiding van Peringia ulvae in Nederland.
- Peringia ulvae (Pennant, 1777)
- (en) MARLIN: Peringia ulvae
Voetnoten
- ↑ Pennant, T., 1777. British Zoology (Fourth Edition). Vol. IV, Crustacea, Mollusca, Testacea. London, pp VIII & 154.
- ↑ Beets, C., 1946. The Pliocene and Lower Pleistocene Gastropods in the collections of the Geological Foundation in the Netherlands. Mededelingen Geologische Stichting (Haarlem), C-IV-I(6): 166 pp.
Literatuur
- (fr) Adam, W., 1960. Mollusques terrestres et fluviatiles. Faune de Belgique. Bruxelles, 402 pp.
- Benthem Jutting, W.S.S. van, 1933. Mollusca (I) A. Gastropoda Prosobranchia et Pulmonata. Fauna van Nederland, 7: 1-387.
- Bruyne, R.H. de, 2004. Veldgids Schelpen. KNNV Uitgeverij, 234 pp., ISBN 90-5011-140-8
- Bruyne, R.H. de & Boer, Th.W. de, 2008. Schelpen van de Waddeneilanden. Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Fontaine Uitgevers. 359 pp., ISBN 978-90-5956-2554.
- (en) Fretter, V. & Graham, A., 1978. The prosobranch molluscs of Britain and Denmark, 3. - Neritacea, Viviparacea, Valvatacea, Terrestrial and freshwater Littorinacea and Rissoacea. Journal of Molluscan Studies, Supplement 5, pp. 101-152.
- Gittenberger, E., Janssen, A.W., Kuijper, W.J., Kuiper, J.G.J., Meijer, T., Velde, G. van der & Vries, J.N. de, 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden, 288 pp. ISBN 90-5011-201-3
- (de) Gloër, P., 2002. Die Süßwassergastropoden Nord- und Mitteleuropas - Bestimmungsschlüssel, Lebensweise, Verbreitung. In: F. Dahl (ed.), Die Tierwelt Deutschlands, 73: 327 pp. (2nd rev. ed.); ISBN 3-923376-02-2.
- Spaink, G., 1958b. De Nederlandse Eemlagen, I: Algemeen Overzicht. Wetenschappelijke Mededelingen K.N.N.V., 29: 44 p.
- Spaink, G., 1975. Zonering van het mariene Onder-Pleistoceen en Plioceen op grond van mollusken-fauna's. Toelichting bij Geologische Overzichtskaarten van Nederland: 118-122 (Rijks Geologische Dienst, Haarlem).
- (de) Wenz, W., 1921. Das Mainzer Becken und seine Randgebiete. Eine Einführung in die Geologie des Gebietes zwischen Hunsrück, Taunus, Vogelsberg, Spessart und Odenwald. – 352 pp.