Veenlijk
Een veenlijk is een in het hoogveen gevonden overblijfsel van een menselijk lichaam.
Door de conserverende werking van het lage zuurstofgehalte en het zure veenwater zijn deze lijken gemummificeerd en in betrekkelijk goede staat bewaard gebleven.
Vroeger dacht men dat het om mensen ging die in het moeras waren verdwaald. Tegenwoordig neemt men aan dat sommige prehistorische personen zijn geofferd. De aanwijzingen hiervoor zijn bijvoorbeeld koorden om de hals en gebroken wervels.
Ook Tacitus schreef in zijn De origine et situ Germanorum (Germania) al over de gewoonte om voorwerpen (bijlen, zwaarden, emmers) als offer in het water te leggen. Deze zijn ook veelvuldig teruggevonden. In de lijn hiervan lijkt het evident dat ook de veenlijken offers waren. Verder beschrijft hij hoe terechtgestelden soms werden verdronken.
Bekende veenlijken:
- Meisje van Yde (Nederland)
- Paar van Weerdinge (Nederland)
- Man van Exloërmond (Nederland)[1]
- Man van Tollund (Denemarken)
- Man van Grauballe (Denemarken)
- Lindowman (Engeland)
- Man van Clonycavan (Ballivor, County Meath, Ierland): slachtoffer van geweld; 4e of 3e eeuw v.Chr.
- Old Croghan Man (Daingean, Ierland): plm. 25-jarige man met hoge maatschappelijke status; slachtoffer van geweld, vermoedelijk 360-180 v. Chr.
- Jongen van Burlage, 12 à 14 jaar oud, 11e-eeuws, Moormuseum, (Elisabethfehn, Duitsland)
- Meisje van Uchte-Darlaten, (Samtgemeinde Uchte, Duitsland): 16 à 19 jaar oud; 7e eeuw v.Chr.
Zie ook
bewerken- ↑ Drentse veenlijken, Drents Museum
- Sanden W.A.B. van der (1996) Vereeuwigd in het veen: de verhalen van de Noordwest-Europese veenlijken. De Bataafsche Leeuw, Amsterdam. ISBN 90-6707-405-5
- Sanden W.A.B. van der (1990) Mens en moeras: veenlijken in Nederland van de bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Archeologische monografieën van het Drents Museum 1, Drents Museum, Assen. ISBN 90-70884-31-3
- Braakman W. (2002) Het meisje van Yde. Westerheem : tweemaandelijks orgaan van de Archaeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland, vol. 51 (2002), pag. 194-203