Proces tegen Jezus
Het proces tegen Jezus of verhoor van Jezus[1] is een centrale gebeurtenis in het christendom en vormt een onderdeel van de passie van Jezus. Het verhaal vindt plaats kort na het laatste avondmaal dat Jezus hield met zijn apostelen en de arrestatie van Jezus. Het proces tegen Jezus ging volgens het Nieuwe Testament over de vraag of hij de messias (Latijn: christus) was, dan wel de "Zoon van God". Hij werd veroordeeld tot de doodstraf, eerst door het Sanhedrin en daarna de Romeinse prefect Pontius Pilatus.
De verloochening van Petrus vond plaats tijdens het proces tegen Jezus. Het verhaal over het proces wordt gevolgd door de verhalen over de kruisweg en de dood en herrijzenis van Christus.
Zoals geldt voor alle verhalen over Jezus wordt er een verschil gemaakt tussen de religieuze betekenis in het christendom en in historische zin. De eerste betekenis wordt vooral bepaald in de theologie. De historische interpretratie valt binnen de zoektocht naar de historische Jezus, door historici die gebruik maken van de historisch-kritische methode. Daarin is de consensus dat naar alle waarschijnlijkheid Pilatus Kajafas' aanklacht ontving, Jezus liet geselen en hem kort ondervroeg. Toen de antwoorden niet bevredigend waren, stuurde hij hem naar het kruis zonder er verder over te hoeven nadenken.[2]
Bronnen en synthese
bewerkenHet verhaal komt in alle vier canonieke evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes) voor. De verhaallijnen zijn grotendeels hetzelfde, maar de vier verslagen spreken elkaar tegen met betrekking tot de settings, de personages, de handelingen en de chronologie. Ook vertonen de evangeliën afwijkende intermezzi dan wel plot-twists.
Proces bij Kajafas of Annas
bewerkenAlle evangeliën zeggen dat Jezus na zijn arrestatie werd meegevoerd naar een vergadering van Joodse religieuze en wellicht ook seculiere leiders, die in Matteüs en Marcus het Sanhedrin genoemd wordt (vergelijk Johannes 11:47). Marcus en Matteüs zeggen dat dit plaatsvond bij het huis dan wel paleis van de officiële hogepriester Kajafas, Johannes zegt dat dit plaatsvond bij het paleis van diens schoonvader Annas, die de vorige hogepriester was maar nog steeds veel informele autoriteit uitoefende. Lucas noemt geen namen van hogepriesters.
Alle evangeliën vermelden dat de verloochening van Petrus geschiedde tijdens deze episode in het proces tegen Jezus. Marcus en Matteüs vermelden dat aan het einde, Lucas aan het begin, terwijl Johannes de twee verhalen door elkaar heen vertelt.
Proces bij Pilatus (en Herodes Antipas?)
bewerkenMarcus en Matteüs vertellen bijna hetzelfde korte proces dat Jezus onderging bij Pilatus, met het verschil dat Matteüs een intermezzo inlast (27:3–10) over het lot van Judas Iskariot, de apostel die Jezus uitleverde, berouw kreeg, zijn beloning van 30 zilverstukken terug de tempel insmeet en zichzelf uit spijt ophing. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit relaas significant tegenspreekt wat Handelingen 1:15–20, waarin Judas van het geld een stuk grond kocht maar ten val kwam en verongelukte.[3]:20:10 Lucas geeft een afwijkende, langere weergave van het proces bij Pilatus, waarbij Jezus tussendoor werd langsgestuurd bij Herodes Antipas omdat hij een Galileër was en daarom niet onder het Romeinse gezag van Pilatus viel; dit wordt niet beschreven door de andere evangeliën. Johannes' beschrijving van Jezus' berechting door Pilatus duurt verreweg het langst: Pilatus liep vele malen het pretorium in en uit om binnen Jezus en buiten de Joodse autoriteiten te ondervragen; hij verkeerde in grote twijfel over wat hij moest doen.
Jezus versus Barabbas
bewerkenIn alle vier evangeliën wordt het proces uiteindelijk beslecht door een publieke stemming. Er was een Joods gebruik om ieder jaar met het Pesachfeest een veroordeelde misdadiger amnestie verlenen en vrij te laten (Lucas noemt dit niet expliciet). De Romeinse gouverneur, in dit geval Pilatus, had het privilege om te bepalen wie dat was. Hij liet zich hierbij 'adviseren' door de aanwezige menigte. De evangeliën spreken elkaar tegen over wie met dit idee kwam om Jezus' lot om deze manier te beslechten. Alleen in Marcus en Matteüs geeft de alwetende verteller uitleg over deze amnestiegewoonte en geeft uitleg over Barabbas als mogelijke tegenkandidaat van Jezus. Lucas laat niemand de amnestiegewoonte uitleggen, de verteller zegt alleen dat Barabbas was gevangengezet wegens een oproer in de stad en moord. Ook Marcus vermeldt dat Barabbas, samen met andere opstandelingen, veroordeeld was wegens moord tijdens een (anti-Romeinse?) opstand. In Johannes was Pilatus degene die de Joodse autoriteiten herinnerde aan het amnestiegebruik, hij repte niet over Barabbas; de verteller in Johannes zegt alleen kortaf dat Barabbas een 'misdadiger' was. In Matteüs gaat de verteller niet verder dan 'beruchte gevangene', wiens volledige naam 'Jezus Barabbas' was.
Alleen in Matteüs opperde Pilatus Barabbas als alternatief op Jezus, in de andere drie evangeliën was het de aanwezige menigte die (volgens Marcus en Matteüs op instigatie van de hogepriesters (en volksoudsten)) opperde dat Barabbas moest worden vrijgelaten in plaats van Jezus. In alle evangeliën was de gehele menigte uiteindelijk voor het vrijlaten van Barabbas en het kruisigen van Jezus; alleen Matteüs 27:19 verhaalt dat Pilatus' eigen vrouw hem smeekte om Jezus te laten gaan. Pilatus liet zich tot slot onder druk van de menigte overhalen om Barabbas amnestie te verlenen en Jezus te laten kruisigen, ook al sprak hij volgens Matteüs, Lucas en Johannes expliciet uit dat Jezus naar zijn mening onschuldig was. Met name in Johannes probeerde de gouverneur nog lang te onderhandelen met de Joodse leiders en de menigte, maar zwichtte hij toen zij dreigden de keizer bij de zaak te betrekken. In Matteüs 27:24–25 waste Pilatus ten slotte zijn handen terwijl hij tegen de menigte zei: 'Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.' (Deze symbolische daad leidde tot de Nederlandse uitdrukking 'zijn handen in onschuld wassen'), waarna de menigte terugriep: 'Laat zijn bloed ons dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!' De synoptische evangeliën vermelden dat Pilatus Barabbas vrijliet, in het Johannesevangelie blijft het lot van Barabbas onbekend.
Jezus afgevoerd
bewerkenJezus werd volgens de synoptici weggevoerd door Romeinse soldaten, maar volgens Johannes door de hogepriesters.
Matteüs en Marcus beschrijven daarna bijna dezelfde gebeurtenissen: de soldaten mishandelden en bespotten Jezus door hem te slaan, te verkleden met een doornenkroon en sarcastisch uit te maken voor 'koning van de Joden'. Een soortgelijke mishandeling en gedwongen verkleding met doornenkroon (maar zonder verbale bespotting) door soldaten vond ook plaats in Johannes, maar dit gebeurde al eerder in het verhaal, tijdens de amnestiestemming onder toeziend oog van Pilatus. In het Evangelie volgens Lucas vond er geen mishandeling door soldaten plaats direct na Jezus' terdoodveroordeling; Jezus werd alleen eerder in het bijzijn van Herodes bespot en een pronkgewaad van ongenoemde kleur (ἐσθῆτα λαμπρὰν) aangedaan, maar geen doornenkroon opgezet en niet geslagen (Lucas 23:11). Marcus en Johannes vermelden dat het een gewaad van purper (πορφύραν, πορφυροῦν ἱμάτιον) was, maar Matteüs beschrijft het als scharlakenrode mantel (χλαμύδα κοκκίνην).
De volgende scène in alle canonieke evangeliën is de Kruisweg.
Vergelijking
bewerkenHet proces tegen Jezus wordt verhaald in de verzen Matteüs 26:57–27:31, Marcus 14:53–15:20, Lucas 22:54–23:26 en Johannes 18:13–19:16.[4] Het proces kan worden onderverdeeld in vier episoden: Jezus werd berecht bij de Sanhedrin (bij Kajafas of Annas); Jezus werd berecht bij Pilatus (volgens Lucas ook kort bij Herodes Antipas); Pilatus woog de stemming onder de menigte om Barabbas amnestie te verlenen en Jezus ter dood te veroordelen; Jezus werd afgevoerd door Romeinse soldaten (volgens Johannes de hogepriesters) en mishandeld en/of bespot (volgens Lucas en Johannes gebeurde dat nog voordat hij werd veroordeeld, volgens Marcus en Matteüs pas erna). In alle evangeliën fungeert de Verloochening van Petrus als intermezzo, Matteüs voegt een intermezzo toe dat het lot van Judas beschrijft. Onderstaande vergelijking is hoofdzakelijk gemaakt op basis van de Nieuwe Bijbelvertaling (2004).
Matteüs | Marcus | Lucas | Johannes | |
---|---|---|---|---|
Proces bij Sanhedrin bij Kajafas (Marcus, Matteüs, Lucas) of Annas (Johannes) | Matteüs 26:57–67
|
Marcus 14:53–65
|
Lucas 22:54–71
|
Johannes 18:13–28
|
Proces bij Pilatus (Lucas: en ook bij Herodes Antipas) | Matteüs 27:1–14
|
Marcus 15:1–5
|
Lucas 23:1–12
|
Johannes 18:28–38
|
Jezus versus Barabbas | Matteüs 27:15–26
|
Marcus 15:6–15
|
Lucas 23:13–25
|
Johannes 18:39–19:16
|
Jezus afgevoerd ter kruisiging | Matteüs 27:27–31
|
Marcus 15:16–20
|
Lucas 23:26
|
Johannes 19:16
|
Interpretatie
bewerkenMotief voor executie
bewerkenVolgens Amerikaans nieuwtestamenticus Bart D. Ehrman dient het proces van Jezus te worden begrepen door zijn publieke optreden als prediker te verbinden met de redenen van zijn arrestatie en de redenen waarom hij uiteindelijk ter dood veroordeeld werd. Daarin moet de rol van Judas Iskariot worden begrepen als iemand die niet alleen de Joodse autoriteiten verklapte waar Jezus zich bevond, maar wellicht dat Judas privé-informatie heeft overgeleverd die Jezus voor het publiek verborgen had willen houden. Volgens Ehrman kan dit geweest zijn dat Jezus daadwerkelijk van zichzelf geloofde dat hij de Zoon van God, de messias was en daarmee de toekomstige koning van de Joden (en/of koning van Israël), hetgeen hem in rechtstreeks conflict zou brengen met de Joodse religieuze dan wel Romeinse seculiere autoriteiten vanwege godslastering respectievelijk rebellie.[3]:1:45 Jezus noemde zichzelf echter nooit zo tijdens zijn publieke optredens; in Marcus 8:29–30 suggereerde Petrus dat Jezus daadwerkelijk de messias was, maar Jezus verbood de discipelen hierover te spreken.[3]:7:32 Desondanks kan Jezus hebben gedacht dat hij de messias was. Zo suggereerde Jezus dat zijn twaalf discipelen de twaalf stammen van Israël zouden regeren en dat hij over zijn discipelen zou regeren zoals hij nu al deed.[3]:11:05 Als Judas dergelijke doctrines van Jezus had doorgespeeld aan de hogepriesters, dan was dat voldoende om Jezus ter dood te veroordelen (wat zij al sinds de Tempelreiniging wilden). Tijdens het proces werden deze beschuldigingen tegen Jezus ingebracht en hij kon ze niet ontkennen (in Marcus 14:61–62 bevestigde Jezus zelfs rechtstreeks dat hij de messias was[3]:25:48), hetgeen leidde tot zijn executie.[3]:16:58
Verhouding tussen Joodse en Romeinse autoriteiten
bewerkenEen belangrijk historisch vraagstuk blijft waarom Jezus werd gearresteerd door de Joodse religieuze autoriteiten – de Sanhedrin onder leiding van hogepriester Kajafas en zijn vader Annas – maar geëxecuteerd door de Romeinse staatsautoriteiten – de gouverneur Pontius Pilatus.[3]:21:54[5]:3:48 Volgens Ehrman zou het 'niet godslasterlijk' zijn geweest dat Jezus in Marcus 14:61–62 bevestigde dat hij de messias was, maar wel dat hij zei dat 'de Mensenzoon binnenkort uit de wolken van de hemel zou komen', ook al zei Jezus niet expliciet over zichzelf dat hij de Mensenzoon was; dat is slechts de aanname van Marcus.[3]:25:48 Een andere reden dan blasfemie was dat Jezus mogelijk een rel of zelfs een opstand tegen de bestaande Joods–Romeinse orde wilde ontketenen tijdens Pesach (zoals in de loop der jaren al vaak was gebeurd) en dat een dergelijk risico meteen in de kiem gesmoord diende te worden.[5] Dat de Joodse autoriteiten de zaak doorverwezen naar Pilatus in plaats van hem zelf af te handelen kan zijn geweest uit gehoorzaamheid, uit angst dat sympathie voor Jezus onder de bevolking (indien die breed gedragen was, wat onduidelijk is) zou kunnen omslaan in vijandigheid jegens de Joodse autoriteiten (die daarom liever de verantwoordelijkheid op de Romeinen wilden afwentelen), of omdat de Joodse autoriteiten niet het recht hadden om zelf de doodstraf uit te voeren (zoals Johannes 18:32 beweert) en dus de Romeinse autoriteiten moesten overtuigen om de doodstraf voor hen uit te voeren.[5]:4:33
Schuldvraag
bewerkenHet verhaal van alle canonieke evangeliën dat er een grote menigte aanwezig waren bij het proces tegen Jezus door Pilatus en dat Pilatus zou luisteren naar de stemming onder deze menigte, is historisch erg onwaarschijnlijk. Uit buitenbijbelse bronnen zoals de geschriften van Flavius Josephus blijkt dat Pilatus een behoorlijk wrede heerser was die bijna iedere weerstand tegen zijn gezag beantwoordde met bruut geweld.[5]:6:08 Bovendien blijkt dat de christelijke bronnen, inclusief de evangeliën en latere christelijke geschriften, naarmate de tijd verstreek, steeds sterker de schuld van het Joodse volk voor de dood van Jezus benadrukten, en steeds meer de verantwoordelijkheid van de Romeinen afzwakten. In Marcus (geschreven rond 70 n.Chr.) ging Pilatus vrij snel akkoord om Jezus te kruisigen, terwijl in de andere drie canonieke evangeliën Pilatus expliciet uitsprak dat Jezus naar zijn mening onschuldig was. Matteüs (geschreven rond 80 n.Chr.) voegt toe dat Pilatus zijn handen in onschuld waste en de Joodse menigte de bloedschuld op zich en haar nageslacht nam; in Johannes (geschreven rond 90 n.Chr.) wordt Jezus door Pilatus uitgeleverd aan de Joodse autoriteiten, afgevoerd door de hogepriesters en uiteindelijk door hen gekruisigd in plaats van door Romeinse soldaten; in het 2e-eeuwse apocriefe Evangelie volgens Petrus is het zelfs niet Pilatus die Jezus ter dood veroordeelde en uitvoerde, maar de Galilees-Joodse koning Herodes Antipas. Eind 2e eeuw ontstond er zelfs een christelijke legende dat Pilatus spijt had dat hij Jezus had laten executeren en zichzelf tot het christendom bekeerde.[5]:8:15 De Ethiopisch-Orthodoxe Tewahedo Kerk erkende Pilatus in de 6e eeuw als een heilige op grond van het verslag gegeven in de 4e-eeuwse Handelingen van Pilatus,[6] terwijl zijn vrouw (volgens latere legendes Procla of Claudia Procula geheten), die volgens Matteüs 27:19 een vreemde droom zou hebben gehad waarin zij de opdracht kreeg om Jezus' kruisiging te voorkomen, zich eveneens tot christen zou hebben bekeerd en in dezelfde kerk ook de heiligenstatus heeft verkregen.[7][5]:13:42 De vroegchristelijke schrijvers probeerden waarschijnlijk de Romeinen steeds onschuldiger af te schilderen om zo de Joden steeds schuldiger te laten lijken; op deze manier konden de vroege christenen, die aanvankelijk vervolgd werden in het Romeinse Rijk, beweren dat de Romeinen nooit tegen Jezus waren geweest noch andersom, en dat de dood van Jezus volledig aan de Joden te wijten was en niet aan de Romeinen, en dat de Romeinen dus ook de christenen niet zouden moeten vervolgen.[5]:13:55
Consensus onder godsdiensthistorici
bewerkenDe verhalen over het proces tegen Jezus kunnen niet zonder historisch-kritische evaluatie worden gebruikt om een goed beeld te krijgen van het historische proces tegen Jezus. De verhalen waren er mede op gericht de schuld voor Jezus' kruisiging bij de Joden neer te leggen om problemen voor christenen met de Romeinen te voorkomen, inclusief de beruchte passage in Matteüs 27:25.
Waarom de Romeinen Jezus veroordeelden en executeerden kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Er zijn echter enkele mogelijkheden die door diverse godsdiensthistorici als waarschijnlijk of mogelijk worden beschouwd:
- De meeste historici beschouwen het incident in de tempel als belangrijkste aanleiding. Ook volgens de evangeliën begint de behandeling van Jezus' zaak met de aanklacht van zijn dreigement jegens de tempel, maar waren de getuigenverklaringen niet "afdoende" (Marcus 14:55-59). Als de hogepriester Kajafas en zijn adviseurs hadden geweten dat Jezus als een "koning" zou zijn onthaald, hadden ze zich al eerder met zijn zaak beziggehouden. De hogepriester was verantwoordelijk voor de orde in Judea en Jeruzalem in het bijzonder. Aangezien Kajafas langer als hogepriester onder de Romeinen diende dan wie dan ook, kan worden aangenomen dat hij capabel was. De hogepriester wilde Jezus daarom dood om dezelfde reden waarom Antipas Johannes dood wilde: hij zou problemen kunnen veroorzaken.
Jezus was gevaarlijk, want hij had volgelingen. Hij had enige tijd over "het koninkrijk" onderwezen. Hij had fysieke actie ondernomen in de tempel. Hij was niet gek en dus potentieel gevaarlijk. Daarom adviseerde Kajafas Pilatus Jezus te executeren. Volgens de evangeliën zette Kajafas zijn oordeel kracht bij door Jezus te beschuldigen van godslastering (Marcus 14:63,64), wat kan duiden op een ultieme poging steun te krijgen voor het doodsvonnis dat hij hoe dan ook wilde vellen (ongeacht of dit een terechte grondslag van de veroordeling was).
De Romeinen wilden onrust tijdens Pesach vermijden, beschouwden Jezus als een onruststoker en executeerden hem daarom. - De tweede richting zoekt de verklaring voor de executie in de eerste plaats bij het gegeven dat Jezus en zijn aanhangers door Pontius Pilatus werden aangezien, al dan niet terecht, voor opstandelingen tegen het Romeinse gezag in Judea.[8] De formulering 'koning van de Joden' verraadt het perspectief van buitenstaanders. Hieruit volgt, dat de Romeinen Jezus executeerden omdat ze hem beschouwden als iemand die de macht over de Joden wilde grijpen.[9]
In dit geval blijft wel de vraag open, waarom alleen Jezus als leider van de vermeende opstand werd vervolgd, aangezien de Romeinen in andere gevallen tot collectieve straffen overgingen.[10]
Het precieze verloop van de gerechtelijke procedure tegen Jezus bij de Joodse en Romeinse autoriteiten is onmogelijk te reconstrueren. Uit wat we weten over Pilatus' verdere handelen bij processen en executies, kunnen we met grote waarschijnlijkheid concluderen dat het verslag in de evangeliën over Jezus' ondervraging een poging was problemen met de Romeinen te voorkomen: Philo (tijdgenoot van Pilatus) schreef over Pilatus' executies zonder proces[11] en Pilatus werd uiteindelijk uit zijn ambt gezet vanwege grootschalige en slecht doordachte executies.[12] Naar alle waarschijnlijkheid ontving Pilatus Kajafas' aanklacht, liet Jezus geselen en ondervroeg hem kort. Toen de antwoorden niet bevredigend waren, stuurde hij hem naar het kruis zonder er verder over te hoeven nadenken.[2]
In de kunst
bewerkenHet proces tegen Jezus is vaak verbeeld in de kunst, vooral de beroemde frase "Ecce Homo" toen Pilatus Jezus aan het volk toonde.
-
Jezus voor Herodes Antipas, Duccio (1310).
-
Jezus voor Pilatus, Munkácsy (1881).
-
Pilatus vraagt Jezus: 'Wat is waarheid?' Nikolaj Ge (1890).
-
Ecce Homo, door Quinten Matsijs in het Dogepaleis (Venetië) (1520).
Zie ook
bewerken- ↑ Encarta-encyclopedie Winkler Prins (1993–2002) s.v. "Pontius Pilatus; Kajafas; Herodes § Herodes Antipas". Microsoft Corporation/Het Spectrum.
- ↑ a b E.P. Sanders (1993): The Historical Figure of Jesus, Penguin, pag. 273-274
- ↑ a b c d e f g h Bart D. Ehrman, L21 Last Hours Of Jesus. The Historical Jesus. University of North Carolina at Chapel Hill (2000). Geraadpleegd op 21 april 2019.
- ↑ Denaux, Adelbert (1998). Het lijden van Jezus Christus in het Nieuwe Testament. Kunsttijdschrift Vlaanderen 47 (269): 66–68
- ↑ a b c d e f g Bart D. Ehrman, L22 Death & Resurrection of Jesus. The Historical Jesus. University of North Carolina at Chapel Hill (2000). Geraadpleegd op 21 april 2019.
- ↑ Herbermann, Charles, ed. (1913). "Pontius Pilate". Catholic Encyclopedia. New York: Robert Appleton Company.
- ↑ Encarta-encyclopedie Winkler Prins (1993–2002) s.v. "Pontius Pilatus". Microsoft Corporation/Het Spectrum.
- ↑ Paula Fredriksen (2015): Arms and The Man: A Response to Dale Martin’s ‘Jesus in Jerusalem: Armed and Not Dangerous’, Journal for the Study of the New Testament, jaargang 37, nummer 3, pp. 312-325, specifiek pp. 312-313
- ↑ Jens Schröter (2013): Jesus von Nazaret. Jude aus Galiläa - Retter der Welt, vijfde druk, Evangelische Verlagsanstalt, Leipzig, blz. 276-277, 287
- ↑ Met name Pilatus' behandeling van de Samaritanen in 36 (Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, 18.88ff) en de verwoesting van de tempel in 70 na de Joodse Oorlog. Zie Paula Fredriksen (2015): Arms and The Man: A Response to Dale Martin’s ‘Jesus in Jerusalem: Armed and Not Dangerous’, Journal for the Study of the New Testament, jaargang 37, nummer 3, pp. 312-325, specifiek pag. 322
- ↑ Philo: Legatio ad Gaium 302
- ↑ Josephus: Oude geschiedenis van de Joden 18.88ff