Vegetatiezonering in gebergten

Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door PAvdK (overleg | bijdragen) op 5 apr 2016 om 11:32. (referenties)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Montane ecologie is de tak van de ecologie die zich bezighoudt met levensgemeenschappen (biotopen) in gebergten of met regio's op aarde die op grote hoogte liggen. De biotopen in gebergten worden sterk beïnvloed door het klimaat, dat koeler wordt naarmate de hoogte toeneemt. Hierdoor vormen gebergtebiotopen zones (gordels) afhankelijk van de hoogte boven de zeespiegel. Dichte bossen zijn vaak aanwezig op de middelbare hoogtes. Echter, naarmate de hoogte toeneemt, wordt het klimaat strenger en gaan de plantengemeenschappen met bomen en struwelen over in boomloze gemeenschappen of toendra's.

Zonering en biotopen

zone naam ondergrens zone voorbeeld Alpen (m)[1]
7. nivale zone klimatologische sneeuwgrens 2800 - 3100
6. subnivale zone bovengrens aangesloten vegetatie 2500 - 2800
5. alpiene zone bovenste boomgrens, Krummholz-grens 1800 - 2100 (2300)
4. subalpiene zone grens van het gesloten bos 1500 - 2000
3. montane zone 350 - 500 (700)
2. submontane zone 250 - 400 (500)
1. (planair-)colliene zone

Naarmate de hoogte toeneemt, wordt het klimaat koeler, als gevolg van de lagere luchtdruk. Het klimaat wordt strenger, met steeds langdurigere sneeuwbedekking, waardoor dominerende levensvormen in het gebergte verschillen van die van het omringende laagland. De karakteristieke flora en fauna in de bergen worden bepaald door de hoogteligging. De afhankelijkheid van de hoogte veroorzaakt zones of gordels met vergelijkbare biotopen op overeenkomstige hoogtes in het gebergte.

Typische biotopen in de montane zone van het gebergte zijn de bergbossen. Op middelbare hoogten ontstaan bij regenval en een gematigd klimaat dichte bossen. Holdridge[2] definieert het klimaat van bergbossen als de zone met een biotemperatuur tussen de 6 en 12 °C. De biotemperatuur is de gemiddelde temperatuur, waarbij temperaturen onder de 0 °C als 0 °C zijn meegerekend.

In de boven de montane liggende subalpiene zone of gordel wordt het geboomte steeds dunner. De bomen zijn hier kleiner en groeien krom. Dit heet in het Duits Krummholz (kromhout). De biotemperatuur in de Krummholz-zone ligt tussen de 3 en 6 °C. Daar waar geen bomen meer kunnen groeien, ligt de boomgrens.

 
Berken op ongeveer 750 m in Trollheimen, een typisch Scandinavisch subalpien bos

Boven de boomgrens treft men de alpiene zone of bergtoendra. Deze zone wordt gedomineerd door grassen en lage struiken. De biotemperatuur van de alpiene zone ligt tussen 1,5 en 3 °C. De alpiene zone heeft over de hele wereld een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Een groot aantal plantensoorten leeft in deze gordel. Het zijn vaste planten meestal gras- en zeggesoorten, mossen, korstmos en andere plantaardige organismen die dichte pollen of "kussens" vormen. Deze alpiene planten moeten aangepast zijn aan de omstandigheden van het alpiene milieu, zoals lage temperaturen, droogte, ultraviolette straling en een kort groeiseizoen. Door de gemeenschappelijke kenmerken van deze biotopen, schaart het Wereld Natuur Fonds deze levensgemeenschappen onder de term het montane grassland and shrubland bioom.

Bij een klimaat van gemiddelde biotemperaturen van onder de 1,5 °C zijn er alleen nog maar rotsen en ijs.

Montane zone

 
Tropische bergbossen op ongeveer 2000 m boven de zeespiegel in Maleisië (Gunung Batu Brinchang)
 
Nevelwoud op de helling van de Gunung Kinabalu (4095 m) op Noord-Borneo (Oost-Maleisië).

In de montane zone liggen de bergbossen, tussen de submontane en de Krummholzzone, waar de subalpiene zone begint. De hoogte in meters boven de zeespiegel van de montane zone, waar deze bossen liggen, hangt af van de plaats op aarde en dan vooral van de breedtegraad. De bovengrens ligt daar waar het bos in dichtheid afneemt en waar alleen nog soorten voorkomen die bestand zijn tegen het klimaat.

In de Sierra Nevada van Californië vindt men in de montane zone de draaiden (Pinus contorta) in een grote dichtheid, terwijl op wat grotere hoogte tegen de subalpiene zone (Pinus albicaulis) domineert die in lagere dichtheden voorkomt.

De bovengrens van de bergbossen markeert vaak de boomgrens. Echter, er kan soms ook sprake zijn van een "lagere boomgrens", die de scheiding vormt tussen de montane zone en een zone van drogere steppe of woestijn gebieden. In de tropen van Zuidoost-Azië ligt de boomgrens boven 4000 m boven de zeespiegel, terwijl deze in Schotland en het westen van Noorwegen maar 450 m is of zelfs nog minder.

Het klimaat van bergbossen is koeler dat van het laagland op dezelfde breedtegraad. Daardoor treft men in bergbossen vaak soorten aan die typisch zijn voor laaglandregenwoud dat op een hogere breedtegraad ligt. Daardoor verschillen bergbossen sterk van de in het laagland gelegen regenwouden in dezelfde streek. De mens kan natuurlijke bergbossen verstoren door er bosbouw en landbouw te plegen. Bergbossen van geïsoleerd liggende bergen die omringd zijn door boomloze droge gebieden, liggen als eilandbiotopen in een oceaan van gortdroge laaglandhabitats, de zogenaamse luchteilanden.

Het nevelwoud is een type bergbos. Het nevelwoud verkrijgt zijn vocht van wolken en mist. Nevelwouden zijn tropische of subtropische, altijd groenblijvende wouden. Zij vertonen vaak een rijkdom aan mossen die de grond bedekken en als epifyten op de bomen en bladeren groeien en aan de takken hangen. Daarom worden deze wouden ook wel "mosbos" ((en) mossy forest) genoemd. Zij ontwikkelden zich het best in laagtes tussen bergtoppen waar het vocht goed wordt vastgehouden.

In bergbossen komen vaak voor die bepaalde range in de hoogtes boven de zeespiegel kenmerkende boomsoorten voor.

Subalpiene zone

De subalpiene zone is het biotoop direct onder de boomgrens. Soorten die in dit biotoop voorkomen worden bepaald door de plaats op aarde. In het Groot Australisch Scheidingsgebergte is dit de Eucalyptus pauciflora, in Noord-Amerika onder andere de Mertens' berghemlockspar (Tsuga mertensiana).

Bomen in de subalpiene zone worden vaak Krummholz (kromhout) genoemd. Dit zijn onvolgroeide bomen met kronkelend gedraaide stammen. Op de boomgrens kunnen zaailingen alleen in de luwte, bijvoorbeeld van een rots, ontkiemen. Zij groeien vervolgens door tot waar de rots nog bescherming tegen de wind biedt. De verdere groei is dan eerder horizontaal. Daar waar de takken de grond raken, ontstaan opnieuw wortels. Deze dwergbomen worden 's winters door een sneeuwdek beschermd; takken die eruit steken gaan dood. Krummholz-bomen die zich aldus met succes hebben gevestigd, kunnen zeer oud worden. Sommige zijn waarschijnlijk honderden tot wel duizend jaar oud.

Voorbeelden van gebieden met een uitgebreide subalpiene zone liggen in de Alpen, de Sierra Nevada, de Rocky Mountains in de Verenigde Staten, het oosten van de Himalaya en het Hengduan Shan gebergte in het westen van China en het noorden van Myanmar.

Alpiene graslanden en bergtoendra's

 
Alpiene vegetatie in de Alpen.

Alpiene graslanden en bergtoendra's liggen boven de boomgrens, in een milieu met sterke instraling, veel wind, koude, langdurige sneeuwbedekking en ijsvorming. Dientengevolge is de vegetatie laag, dus dicht bij de grond en bestaat voornamelijk uit soorten overblijvende grassen en zeggen. Eenjarige planten zijn zeldzaam in deze biotoop en meestal zijn deze planten slechts een paar centimeter lang, met zwak ontwikkelde wortels. Andere veel voorkomende plantaardige levensvormen omvatten houtige planten, zeer sterke pollenvormende grassoorten zoals Brachypodium en cryptogamen, zoals mossen en korstmossen.

Al deze planten hebben zich aangepast aan de barre alpiene omgeving. Planten die als mos in dichte "kussens" bij elkaar zijn gekropen ontsnappen zo aan de werking van krachtige winden die een paar centimeter hoger vrij spel hebben. Vele bloeiende planten van de bergtoendra hebben dichte beharing op de stengels en bladeren als bescherming tegen de wind. Rood-gekleurde pigmenten zetten lichtstralen van de zon om in warmte. Bij sommige planten duurt het twee of meer jaar voordat er bloemknoppen gevormd worden. Deze knoppen overleven de winter onder het sneeuwoppervlak en openen zich in de daarop volgende kortdurende zomer en produceren dan vruchten met zaden. De korstmossen klampen zich vast aan de rotsen en aan de bodem. Hun ingesloten eencellige algen beginnen bij een temperatuur van even boven 0 °C met de fotosynthese terwijl de buitenste lagen van het schimmelgedeelte van de korstmos ruim voldoende water absorberen.

Door al deze aanpassingen aan het onvriendelijke klimaat, lijkt deze vegetatie zeer robuust. Feitelijk is deze vegetatie echter zeer kwetsbaar. Herhaalde betreding door mensen maakt deze planten kapot, daardoor blijven ze achter op de kale bodem, verdrogen en verwaaien. Herstel kan honderden jaren vergen.

Alpiene graslanden en bergtoendra's ontwikkelen zich daar waar door verwering bodems zijn gevormd waarop deze planten kunnen groeien. De alpiene graslanden over de hele wereld vormen een bioom. Omdat -net als de bergbossen- ook deze alpiene graslanden en bergtoendra's als eilanden liggen in een "oceaan" van lager gelegen gebieden met een zeer verschillend klimaat, hebben zich vaak op deze eilanden endemische plantensoorten ontwikkeld als reactie op dit bijzonder koude, natte en overdadig door zonlicht beschenen milieu.

 
Plasje met veenpluis in de Zwitserse Alpen.

Voorbeelden van uitgebreide alpiene graslanden en scrublands zijn: de Páramo van het Andes-gebergte, vegetaties in de bergen van Oost- en Midden-Afrika, op de Mount Kinabalu op Borneo, de hoogste zones in de West-Ghats in Zuid-India en de centrale hooglanden van Nieuw-Guinea. Een unieke eigenschap van vele tropische, vochtige berggebieden is de aanwezigheid van gigantische rozetvormende planten uit een aantal plantenfamilies, zoals Lobelia (Afrotropisch gebied), Puya (Neotropische gebied) en Cyathea (Nieuw-Guinea).

Wanneer de omstandigheden droger zijn ontstaan graslanden, savannes en bossen, zoals in het Ethiopisch Hoogland en de montane steppen van het Tibetaans Hoogland.

Zie ook