Tussen januari en augustus 2022 is een bijzonder heiligdom uit de Romeinse tijd opgegraven in Her... more Tussen januari en augustus 2022 is een bijzonder heiligdom uit de Romeinse tijd opgegraven in Herwen-Hemeling, op korte afstand van het veronderstelde castellum in de Bijland. Het heiligdom heeft in ieder geval bestaan vanaf grofweg de tweede helft van de eerste eeuw tot en met de derde eeuw. Mogelijk is er sprake van een oudere voorganger uit de vroege eerste eeuw of zelfs uit de late ijzertijd. De voorlopige resultaten laten zien dat binnen het heiligdom verschillende goden werden vereerd door zowel militairen als door burgers.
Het gaat om een bijzonder complex waarvan niet alleen de resten van gebouwen bewaard zijn gebleven, maar ook van wijaltaren met inscripties en een grote hoeveelheid organische en anorganische vondsten. Analyse van de resten zal belangrijk inzicht geven in onder andere het praktische gebruik van een heiligdom, offerpraktijken en speciale deposities, religie binnen de limes en troepenverplaatsingen binnen de Neder-Germaanse limes.
Vanwege het belang van de vindplaats en de mogelijkheid om diepgaand onderzoek te doen naar religieuze praktijken binnen zowel het leger als onder de burgerbevolking binnen de limes is besloten om naast het ontsluiten van de opgravingsdata geen standaard basisrapportage te maken zoals binnen de huidige archeologische praktijk gebruikelijk is, maar om gebruik te maken van kennisuitwisseling tussen de verschillende specialisten zodat een interdisciplinair, samenhangend verhaal verteld kan worden. Om dit te bewerkstelligen wordt een gefaseerde uitwerking voorgesteld.
In dit rapport wordt het kader geschetst waarbinnen dit onderzoek zal worden uitgevoerd en op welke wijze de gefaseerde uitwerking wordt vormgegeven. Dit kader is niet in beton gegoten, maar zal in de loop van het proces op basis van voortschrijdend inzicht worden aangepast en aangevuld.
In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 ... more In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 tot en met 31 augustus 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van het plangebied Leeuwesteyn Noord in Leidsche Rijn, in de gemeente Utrecht. De archeologische resten binnen het plangebied maken deel uit van een uitgestrekte nederzetting uit de vroege middeleeuwen, waarvan grote delen in een eerder stadium door archeologen van de gemeente Utrecht waren opgegraven (LR51/54). Ten tijde van die opgraving kon het onderhavige plangebied nog niet worden onderzocht, aangezien daar op dat moment nog de autosnelweg A2 was gelegen. Nadat de snelweg verplaatst was, kon het plangebied alsnog onderzocht kon worden. Nadat het talud van de snelweg was afgegraven, is in eerste instantie een booronderzoek uitgevoerd. Hieruit werd al snel duidelijk dat het aanleggen van de snelweg voor weinig verstoring van de bodem had gezorgd. Het was dan ook de verwachting dat resten van de vroegmiddeleeuwse nederzetting goed gewaard zouden zijn. Of de archeologische resten zich over het gehele plangebied uitstrekten was voorafgaand aan het onderzoek niet duidelijk. Tijdens de opgraving is een oppervlakte van 5.321 m2 opgegraven, verdeeld over gemiddeld twee vlakken. In de geul van de Oude Rijn zijn plaatselijk vier vlakken aangelegd. Hierbij is de voortzetting van de vroegmiddeleeuwse nederzetting LR51/54, gelegen op de noordelijke oever van de Oude Rijn, opgegraven. Nieuw in dit onderzoek is het vermoeden dat de nederzetting niet in de binnenbocht van deze rivier was gelegen, maar juist in de buitenbocht. De resten dateren uit globaal de tweede helft van de Merovingische tijd tot en met de eerste helft van de Karolingische tijd. V??r deze tijd werd het gebied wel bezocht door mensen, getuige enkele vondsten uit de laat-Romeinse tijd in een dieper gelegen laag, maar van bewoning was toen nog geen sprake. De start van de bewoning in dit deel van de nederzetting moet op basis van zowel de aardewerkdateringen als de metalen voorwerpen rond of kort na 575 liggen, het einde van de bewoning ligt rond 850. Nieuw ten opzichte van de eerder uitgevoerde onderzoeken binnen LR51/54 is dat tegen de westelijke grens van het onderzoeksgebied de resten zijn gevonden van een houten beschoeiing. Deze was opgebouwd uit dicht tegen elkaar geplaatste, aangepunte eikenhouten palen die waren ingeheid in een oudere restgeulvulling langs de noordelijke oever van de Oude Rijn. E?n van de palen kon door middel van 14C ouderdomsbepaling gedateerd worden tussen 650 en 770, de datering van het aardewerk duidt op een datering in het begin van de achtste eeuw. De beschoeiing zal zijn gebruikt ter versteviging van de oever en zal het mogelijk hebben gemaakt om boten te laten aanleggen. Al met al is er sprake van een zeer uitgestrekte, welvarende nederzetting. Samen met het deel dat door de archeologen van gemeente Utrecht is opgegraven gaat het om 275 m nederzettingsterrein dat zowel in het oosten als in het westen nog niet is begrensd. Hierbij dringt de vraag zich op of er gesproken kan worden van een uitzonderlijke nederzetting met wellicht een hogere status. Hierop zouden bijvoorbeeld de zwaar gefundeerde bijgebouwen, die voorzichtig zijn ge?nterpreteerd als pakhuizen kunnen wijzen. Als we kijken naar de vondsten, met name het metaal en aardewerk, maar ook zeker de dierlijke resten, zien we over het algemeen een normaal spectrum dat ook in andere gelijktijdige nederzettingen langs de Oude Rijn zichtbaar is. Tussen het materiaal bevinden zich wel verschillende afwijkende vondsten en zeker de munten, afkomstig uit verschillende delen van Europa, vormen een bijzonder complex. Is dit voldoende om echt te kunnen stellen dat de bewoners een bijzondere status hadden binnen de vroegmiddeleeuwse wereld? Om hier van te kunnen spreken ontbreken de echt kostbare objecten. Het lijkt wel te gaan om mensen die deelnamen aan uitgestrekte handelsnetwerken en hiermee waarschijnlijk wel enig aanzien hebben verkregen. Wellicht kan er zelfs worden gesproken van een handelsnederzettin
Het Bedrijvenpark Medel zal de komende tijd worden uitgebreid met de locatie Medel Afronding, gel... more Het Bedrijvenpark Medel zal de komende tijd worden uitgebreid met de locatie Medel Afronding, gelegen ten oosten van het bestaande bedrijvenpark. Het landschap waarbinnen de uitbreiding zal plaatsvinden is rijk aan archeologische vindplaatsen, zoals eerder al is gebleken tijdens de realisatie van Medel 1. Om de archeologische resten binnen de uitbreidingslocatie in kaart te brengen heeft in 2014 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn, naast resten uit de prehistorie en Romeinse tijd, aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een boerenerf uit de Ottoonse tijd of het begin van de volle middeleeuwen. Dit erf kon in 2014 door middel van een opgraving geheel worden onderzocht. De sporen zijn voor het grootste deel toe te schrijven aan een boerenerf uit de Ottoonse tijd en bestaan uit greppels, paalkuilen, greppelkuilen en mestkuilen. De greppels begrenzen het erf en vormen daarbinnen verschillende functionele eenheden. Het westelijke deel van het erf wordt grotendeels in beslag genomen door een zeer vondstrijke, halfronde greppel. Vermoedelijk heeft hierbinnen een boerderij gelegen, maar hier zijn geen gebouwsporen van gevonden. Wel zijn in het oostelijke deel binnen de greppel meerdere mestkuilen gevonden. Mogelijk is het deel van het erf waarop het huis was gelegen opgehoogd met behulp van de grond die vrijkwam bij het uitgraven van de greppels. Centraal op het erf liggen diverse greppelkuilen die mogelijk gebruikt werden voor bepaalde ambachtelijke activiteiten. Op het oostelijke deel van het erf zijn de sporen gevonden van een vijfpalige roedenberg met een centrale paal. De datering van het middeleeuwse erf ligt op basis van het aardewerk uitsluitend in Sanke periode 4, die gedateerd wordt van 960/990 tot 1050/1070. Enkele metaalvondsten lijken een oudere datering te hebben. Deze oudere vondsten zijn wellicht tijdens het bewerken van het land vanuit de nabij gelegen nederzetting Hoge Hof in het plangebied terechtgekomen. Greppel S 6 kan op basis van het vondstmateriaal, dat geheel bestaat uit handgevormd aardewerk, in de late ijzertijd of de vroeg Romeinse tijd worden gedateerd. Vermoedelijk hoort deze greppel bij het landbouwareaal van de nederzetting die ten noorden van het middeleeuwse erf is aangetroffen. Uit de nieuwe tijd dateren drie oost-west georiënteerde sloten. Deze sluiten aan bij het verkavelingspatroon dat in een groter gebied tijdens het in 2014 uitgevoerde proefsleuvenonderzoek is vastgesteld
In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariseren... more In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een opgraving uitgevoerd op de locatie IJselweg te Vierakker, gemeente Bronckhorst. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bodem binnen een groot gedeelte van de (tijdens vooronderzoek aangetroffen) vindplaats tot op grote diepte verstoord was. In de verstoorde delen waren geen archeologische sporen meer aanwezig. Uiteindelijk zijn alleen in de noordelijke en zuidelijke gedeelten van de vindplaats intacte archeologische resten aangetroffen. In zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied zijn sporenclusters gevonden waarin gebouwstructuren kunnen worden herkend. In totaal gaat het om 97 relevante archeologische sporen, zoals kuilen, paalkuilen en een waterkuil. In het zuidelijke deel van de vindplaats is een sporencluster aangetroffen waarin verschillende bijgebouwen kunnen worden herkend. Tussen de sporen zijn drie vierpalige spiekers en een deel van een vierde spieker herkend. Van een van de spiekers kon worden vastgesteld dat deze door brand is vernietigd. In het noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn een complete huisplattegrond en een vierpalige spieker gevonden. De huisplattegrond wordt toegeschreven aan het type Wachtum. Dit type wordt regelmatig in de IJsselstreek en andere delen van Oost-Nederland gevonden. Over het algemeen worden huizen van dit type gedateerd in de Vroege IJzertijd, hoewel een begindatering in de Late Bronstijd niet wordt uitgesloten. Tijdens de archeologische begeleiding die na afloop van de opgraving heeft plaatsgevonden, zijn ten noorden van het onderzoeksgebied nog paalkuilen, kuilen en een waterkuil aangetroffen. Vermoedelijk kunnen deze sporen aan een tweede erf worden toegeschreven. Omdat de werkstrook ten tijde van de begeleiding echter al tot in de C-horizont was uitgegraven, is hiervan slechts een klein gedeelte teruggevonden. Het was niet mogelijk om in de opgetekende sporen (duidelijke) structuren te herkennen. Het vondstmateriaal bestaat vrijwel uitsluitend uit handgevormd aardewerk en natuursteen. Op basis van de herkende structuren en het aardewerk kan het erf in het noordelijke deel van het plangebied gedateerd worden in de Vroege IJzertijd. De structuren die in het zuidelijke deel zijn aangetroffen, worden gedateerd in de Midden en Late IJzertijd. Zoals gebruikelijk bij een opgraving op zandgrond, zijn slechts weinig botanische resten gevonden. Uit de zaden die in de palen van de verschillende spiekers zijn gevonden, blijkt dat er in ieder geval gerst, gierst, tarwe en haver werden verbouwd. Het gaat om graansoorten die in de IJzertijd algemeen waren. Opvallend is dat in twee spiekers niet graan, maar eikels het grootste bestanddeel uitmaakten van gewassen die opgeslagen lagen. Of deze eikels dienden als voedsel voor vee of dat ze ook door de bewoners werd gegeten, is niet duidelijk
De start van Tiel Resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start Archeologisc... more De start van Tiel Resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start Archeologisch vooronderzoek in het plangebied Waterberging: een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Colofon Opdrachtgever: gemeente Tiel Titel: De start van Tiel: resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start: archeologisch vooronderzoek in het plangebied Waterberging: een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Status: eindversie
In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische ... more In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de aanleg van een nieuwe weg, Hekkeslag, in de nieuwbouwwijk Keizershoeve in Ewijk in de gemeente Beuningen. Tijdens dit onderzoek zijn delen van een nederzetting uit de late prehistorie in kaart gebracht. Het gaat om de resten van twee zogenaamde woonstalhuizen en twee spiekers uit de midden bronstijd. De gebouwen bevonden zich op een hogere oeverwal langs de laagte van een ten tijde van de bewoning (grotendeels) verlande restgeul. Vermoedelijk resteerde hiervan alleen nog een natte depressie die gebruikt werd voor het putten van water (afgaande op de vele waterkuilen die op een dieper niveau in de geul zijn aangetroffen). Beide huisplattegronden kunnen op basis van 14C-dateringen in dezelfde periode worden gedateerd, maar zullen hoogstwaarschijnlijk niet tegelijkertijd hebben bestaan. Het is echter wel heel goed mogelijk dat beide huizen opeenvolgend zijn gebouwd. De huizen zijn qua bouw goed vergelijkbaar met huizen van andere vindplaatsen in het rivierengebied die uit dezelfde periode stammen. Binnen en rondom de huisplattegronden zijn - naast de reeds genoemde waterkuilen - verscheidene kuilen gevonden die op basis van hun vorm als silokuilen kunnen worden geïnterpreteerd. Deze worden veelal gezien als voorraadkuilen. In dergelijke ondergrondse opslagplaatsen heerste vermoedelijk een vrij constante temperatuur en luchtvochtigheid, wat het mogelijk maakte om voedsel, veevoer of bijvoorbeeld zaaigoed enige tijd goed te houden. Het gevonden aardewerkspectrum en het vuursteenassemblage is typerend voor dergelijke vindplaatsen uit de midden bronstijd. Opvallend veel scherven zijn flink verweerd en hebben afgeronde breukvlakken en oppervlaktes. Dit suggereert dat een groot deel van het materiaal eerst sterk blootgesteld is geweest aan weer en wind, alvorens het in een kuil werd gedumpt. Analyse van het matig geconserveerde dierlijk botmateriaal levert niet meer op dan een bescheiden kijk op de voedseleconomie van de bewoners van de nederzetting. De veestapel bestond uit runderen, schapen/geiten, varkens en paarden. Daarnaast liepen er honden rond op het erf en werd er door de bewoners (sporadisch) gejaagd, in ieder geval op edelhert. Bijzonder is een zogenaamde bronzen Rollenkopfnadel uit een waterkuil. Dergelijke naalden kunnen hebben gediend als kledingversiering of mogelijk hebben gefunctioneerd als naainaald. Of deze naald bewust in de kuil is gedeponeerd, is niet te achterhalen. Tussen de resten uit de midden bronstijd zijn in een beperkt aantal sporen vondsten gedaan die erop duiden dat direct buiten het opgegraven areaal al in het midden neolithicum bewoning heeft plaatsgevonden. Sporen van deze bewoning bestaan binnen het plangbied uit niet meer dan enkele kuilen; van gebouwplattegronden zijn geen resten gevonden. Wel zijn tientallen vondsten gedaan, bestaande uit vuurstenen werktuigen en aardewerk die er op dat duiden dat de bewoning kan worden toegeschreven aan de zogenaamde Vlaardingencultuur. Het in kleine aantallen gevonden botmateriaal lijkt uit te wijzen dat de bewoners van deze nederzetting zich meer hebben toegelegd op het boerenbestaan dan op de jacht. Tenslotte zijn in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied verschillende sporen gevonden die op basis van het vondstmateriaal en het stratigrafisch ingravingsniveau in de middeleeuwen of nieuwe tijd worden gedateerd. Het gaat om drie greppels en een aantal losse paalkuilen. De greppels zijn in het midden van en parallel aan de geul gegraven en zullen zijn bedoeld om het natte land te ontwateren om het geschikt te maken voor akker- en landbouw. Op basis van de datering van het vondstmateriaal zullen de greppels in de loop van de late middeleeuwen B zijn aangelegd en tot in de nieuwe tijd in gebruik zijn gebleven
Het Industrieschap Medel zal de komende jaren het plangebied Medel 2 bij Echteld in de gemeente T... more Het Industrieschap Medel zal de komende jaren het plangebied Medel 2 bij Echteld in de gemeente Tiel gaan ontwikkelen. De uitbreidingslocatie is gelegen in een archeologisch zeer rijk landschap. In het plangebied hebben in de afgelopen jaren verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden op basis waarvan uiteindelijk zes afzonderlijke vindplaatsen of landschappelijke zones zijn gedefinieerd. Deze vindplaatsen zijn door middel van een proefsleuvenonderzoek onderzocht (ca. 5% van het totaal). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 141 proefsleuven met een totaal oppervlak van 14.875 m² onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat vindplaats 2 in werkelijkheid bestaat uit drie afzonderlijke vindplaatsen. In totaal zijn verder (delen van) acht verschillende vindplaatsen aangetroffen. Deze zijn allemaal afzonderlijk gewaardeerd, om vast te kunnen stellen of het gaat om behoudenswaardige vindplaatsen. Van de aangetroffen vindplaatsen blijkt het in vier gevallen inderdaad te gaan om behoudenswaardige vindplaatsen. De overige vindplaatsen zouden bij een eventueel vervolgonderzoek te weinig aanvullende informatie opleveren en zijn daarom niet behoudenswaardig bevonden
Binnen de nieuwbouwwijk Westeraam in Elst, gemeente Overbetuwe, zal binnenkort het laatste deelge... more Binnen de nieuwbouwwijk Westeraam in Elst, gemeente Overbetuwe, zal binnenkort het laatste deelgebied (Vierslag, voorheen de Krekenbuurt geheten), worden ontwikkeld. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de kans groot is dat er in dit plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Om die reden is in 2010 binnen het plangebied een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn in het plangebied in twee fasen in totaal 98 proefsleuven gegraven. Het doel hiervan was om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Hoewel voorafgaand booronderzoek geen archeologische resten had aangetoond, werden, op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied en vondsten uit de omgeving, sporen verwacht van kleine, prehistorische vindplaatsen. Deze blijken inderdaad aanwezig te zijn. In het zuidelijke deel van het plangebied zijn bewoningssporen aangetroffen die op grond van het aardewerk en een 14C-datering in de Late Bronstijd gedateerd worden. Op een niveau onder deze resten is een tweede archeologisch sporenniveau gevonden waarvan de datering nog onzeker is. Gezien het feit dat de sporen zich op een dieper niveau bevinden, moet de datering in ieder geval ouder zijn dan Late Bronstijd. Er is dus sprake van twee stratigrafisch gescheiden vindplaatsen. De oudste vindplaats (vindplaats 2) bevindt zich op een diepte tussen 1en 1,6 m -Mv. Vindplaats 2 wordt afgedekt door een pakket oever- en komafzettingen. Deze afdekking heeft ervoor gezorgd dat de vindplaats zeer goed bewaard is gebleven. De jongste vindplaats (vindplaats 1) ligt op een diepte tussen 0,5 en 1 m -Mv. Ook deze vindplaats is gaaf bewaard gebleven. Sporen van beide vindplaatsen zijn verspreid over diverse proefsleuven aangetroffen, waarbij het niet geheel duidelijk is of de vindplaatsen een aaneengesloten geheel vormen of dat er sprake is van verschillende kleinere vindplaatsen. Naast de diverse prehistorische resten zijn drie brede greppels uit de Romeinse tijd gevonden. Deze horen mogelijk bij bewoning buiten het plangebied en zijn dus niet direct aan een vindplaats binnen het plangebied te koppelen
Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. O... more Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. Op die dag werden lezingen over diverse onderwerpen aangaande de brons- en ijzertijdgemeenschappen van de Lage landen gecombineerd met een groot aantal bijdragen over het centrale thema van dat jaar “Huis en huishouden: de mens achter de plattegrond”. Veel van de sprekers van die dag waren bereid hun boeiende verhalen op schrift te stellen, zodat in deze bundel diverse bijdragen over nederzettingen uit de metaaltijden zijn opgenomen. U kunt ook lezen over ontdekkingen van bronstijdbijlen en een dolkkling van brons die mogelijk depositieslocaties in het landschap aanduiden, opgravingen van Belgische en Nederlandse ijzertijdnederzettingen, isotopen-analyses van ijzertijdindividuen en de rol van vaatwerk – maar ook dierlijke resten – als grafgift in de ijzertijd. Ook zijn er bijdragen over vondsten die wijzen op de kleinschalige productie van aardewerk en het bewerken van ijzer. Tezamen bied...
In opdracht van de gemeente Putten heeft RAAP een archeologische opgraving uitgevoerd in plangebi... more In opdracht van de gemeente Putten heeft RAAP een archeologische opgraving uitgevoerd in plangebied Rimpeler in Putten. Aanleiding voor het onderzoek vormde het voornemen om binnen het plangebied een nieuwbouwwijk te ontwikkelen, waarbij naar verwachting 350 woningen gebouwd zullen worden. Eerder uitgevoerd proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat in de bodem van het plangebied goed bewaarde archeologische resten uit de vroege, volle en late middeleeuwen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een terrein waar de ontwikkeling van middeleeuwse bewoning te volgen is van de vroege middeleeuwen (circa 750) tot in de late middeleeuwen (circa 1300) en tot aan de historisch bekende erven uit de nieuwe tijd. Samen met de gegevens van het eerder onderzochte Husselerveld vormt het plangebied Rimpeler een belangrijk ensemble dat inzicht geeft in de archeologische en historisch geografische ontwikkeling en indeling van de middeleeuwse buurtschappen Bijsteren en Hussel en middeleeuwse kloostergoederen en erven zoals Rimpeler. Tijdens de opgraving is de gehele vindplaats, voor zover binnen het plangebied gelegen, vlakdekkend onderzocht. Hierbij is een oppervlak van 7 ha geheel opgegraven. Het veldwerk is, met enkele onderbrekingen, uitgevoerd tussen 9 juli 2018 en 20 februari 2019.
Het onderzoek maakt duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied nog vrijwel intact is. Met name ter plaatse van de nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen is de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel bewaard gebleven, wat er op duidt dat de bodem voorafgaand aan en tijdens de bewoning nauwelijks bewerkt is. Dit heeft ervoor gezorgd dat de archeologische resten zeer goed bewaard zijn gebleven. Het opgegraven gebied is onderdeel van een oud akkercomplex dat vergroeid is geraakt met de voormalige Puttense Enk, een omvangrijk gebied met door de mens opgebrachte plaggendekken aan de west- en zuidzijde van het oude dorp Putten. Deze eng is ontstaan op de flank van de stuwwal van de noordwestelijke Veluwe. Het plangebied ligt op op een dekzandrug, die vanaf deze stuwwal tot diep in de Gelderse Vallei reikt. Het hoogteverloop van zowel het maaiveld als van het opgravingsvlak laten een relatief groot hoogteverschil zien, waarbij het maaiveld daalt van 10,1 m boven NAP in het oosten tot 7,4 m boven NAP in het westen. De oorspronkelijke dekzandrug is in de loop van de late middeleeuwen en nieuwe tijd afgedekt geraakt met een plaggendek. De dikte van het plaggendek varieert tussen 45 cm in het uiterste zuidelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied tot 90 cm in het centrale deel. In de loop van de middeleeuwen verschuift de bewoning van de hoge delen van het land naar een lagergelegen gebied. Dit hangt mogelijk samen met sterk dalende grondwaterstanden. De daling van het grondwater wordt duidelijk uit de ingravingsdiepte van de vele waterputten die verspreid over het landschap zijn aangetroffen. De waterputten worden niet alleen aangelegd in lagere gebiedsdelen, ook worden ze dieper ingegraven van 7,5 tot 6,8 m +NAP in de Karolingische periode tot een diepte tussen 6,1 en 5,8 m +NAP in de late middeleeuwen. Overigens kwamen niet alleen de waterputten lager in het landschap te liggen, maar schuiven deze mee met de erven die in de loop van de tijd in een lager deel van het landschap zijn komen te liggen. De daling van het grondwater hangt waarschijnlijk samen met een relatief droge klimaatfase.
Het onderzoek heeft aangetoond dat het onderzoeksgebied een lange bewoningsgeschiedenis kent. De oudste resten bestaan uit losse vuursteenvondsten uit het mesolithicum en het neolithicum. Uit beide perioden gaat het om losse vondsten. Er zijn geen hiermee gelijktijdige grondsporen gevonden, zodat het niet duidelijk is of in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van bewoning ter plaatse. Hetzelfde geldt voor de periode van het neolithicum tot de midden-ijzertijd. In de midden- of late ijzertijd is wel met zekerheid sprake van bewoning. Zowel een geïsoleerd gelegen erf als een mogelijk grafveld kunnen aan dit tijdvak worden toegeschreven. Uit de Romeinse tijd stammen wel enkele graven, maar uit die tijd zijn geen duidelijke aanwijzingen voor bewoning gevonden. Vermoedelijk woonde men toen in de directe omgeving van het plangebied. Dit beeld sluit aan bij de opgraving in het direct ten oosten van het plangebied gelegen Husselerveld. Ook daar is slechts een enkel fragment aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar sporen van bewoning ontbreken daar eveneens. Dit beeld blijft hetzelfde tot ongeveer halverwege de Karolingische tijd. Vanaf die tijd verandert deze situatie vrij snel en is er tot in de dertiende eeuw sprake van vrij intensieve bewoning, waarbij meerdere erven gelijktijdig bewoond zijn. In totaal kunnen meer dan twintig huisplattegronden en vele bijgebouwen aan deze periode worden toegeschreven. Naast aanwijzingen voor een eenvoudige agrarische samenleving zijn er verschillende aanwijzingen die erop duiden dat in ieder geval de bewoners van één erf een hogere status hadden. Wellicht gaat het om de resten van een Karolingisch hof of curtis, van waaruit een ministeriaal (domeinheer) het domein van het klooster Werden beheerde. Deze aanwijzingen zijn ervoor zowel de Karolingische tijd (in de vorm van een groot, omheind erf) als voor de volle- en late middeleeuwen (in de vorm van een uitzonderlijk groot gebouw dat wellicht gedeeltelijk van een verdieping was voorzien). Een bijzondere vondst in deze context wordt gevormd door een versierde pommel (het uiteinde van een zwaard) dat wellicht in verband kan worden gebracht met kruisvaarders.
Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later... more Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later Prehistoric communities Stijn Arnoldussen, Eugene Ball, Joyce van Dijk, Eric Norde & Nynke de Vries This sixth edition of the ‘Metaaltijden. Bijdragen in de studie van de metaaltijden’ contains more papers than usual. This is due to fact that – upon the retirement of Peter van den Broeke – we have seized the opportunity to get a wide range of colleagues to publish a paper to mark this festive occasion. Due to generous contributions by our sponsors, and this year by the municipality of Nijmegen in particular, we can offer you this broad range of papers that address various of the topics central to Peter’s research (Theunissen, this volume). In the contributions by Bloo, Arnoldussen & De Vries, Taayke and Hermsen & Scholte Lubberink, Later Prehistoric handmade pottery takes center stage. Papers focus on regional fabrics and forms (Hermsen & Scholte Lubberink, this volume; Taayke, this vol...
Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later... more Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later Prehistoric communities Stijn Arnoldussen, Eugene Ball, Joyce van Dijk, Eric Norde & Nynke de Vries This sixth edition of the ‘Metaaltijden. Bijdragen in de studie van de metaaltijden’ contains more papers than usual. This is due to fact that – upon the retirement of Peter van den Broeke – we have seized the opportunity to get a wide range of colleagues to publish a paper to mark this festive occasion. Due to generous contributions by our sponsors, and this year by the municipality of Nijmegen in particular, we can offer you this broad range of papers that address various of the topics central to Peter’s research (Theunissen, this volume). In the contributions by Bloo, Arnoldussen & De Vries, Taayke and Hermsen & Scholte Lubberink, Later Prehistoric handmade pottery takes center stage. Papers focus on regional fabrics and forms (Hermsen & Scholte Lubberink, this volume; Taayke, this vol...
The theme for this years ‘Metaaltijden’ conference – which took on a digital form
due to Covid-1... more The theme for this years ‘Metaaltijden’ conference – which took on a digital form due to Covid-19 limitations – was ‘Food and Drink in the Bronze Age and Iron Age. Nutrition forms a primary biological need for all living organisms, yet seldom forms the core aspect of archaeological research. Yet, since humanities’ existence, the quest for suitable food and drink has been a pivotal element of daily life. Primarily, this served biological needs such as the growth and sustenance of the human body and maintaining the energy level required for daily activities (Brothwell & Brothwell 1998, 13-14). The salience of food and drink however goes beyond this primary aim. Food is a key element in social interaction (e.g. birthday cake or Christmas dinners), it is part and parcel of identity expression across various scales (e.g. the typical Dutch stroopwafel cookies (national scale), or regional delicacies (e.g. Groninger eierballen) or identities articulated at the family level (e.g. ‘…like granny used to make ‘em…’) as well as offering comfort (cf. Hastorf 2017, 3). Food and drink play parts in ritual activities such as offerings and funerary rites, e.g. the provisioning of foodstuffs in graves (Jansen & Fokkens 2007, 81) or the use of situlae for the serving of alcoholic beverages (Van der Vaart-Verschoof 2017, 118).
Tussen januari en augustus 2022 is een bijzonder heiligdom uit de Romeinse tijd opgegraven in Her... more Tussen januari en augustus 2022 is een bijzonder heiligdom uit de Romeinse tijd opgegraven in Herwen-Hemeling, op korte afstand van het veronderstelde castellum in de Bijland. Het heiligdom heeft in ieder geval bestaan vanaf grofweg de tweede helft van de eerste eeuw tot en met de derde eeuw. Mogelijk is er sprake van een oudere voorganger uit de vroege eerste eeuw of zelfs uit de late ijzertijd. De voorlopige resultaten laten zien dat binnen het heiligdom verschillende goden werden vereerd door zowel militairen als door burgers.
Het gaat om een bijzonder complex waarvan niet alleen de resten van gebouwen bewaard zijn gebleven, maar ook van wijaltaren met inscripties en een grote hoeveelheid organische en anorganische vondsten. Analyse van de resten zal belangrijk inzicht geven in onder andere het praktische gebruik van een heiligdom, offerpraktijken en speciale deposities, religie binnen de limes en troepenverplaatsingen binnen de Neder-Germaanse limes.
Vanwege het belang van de vindplaats en de mogelijkheid om diepgaand onderzoek te doen naar religieuze praktijken binnen zowel het leger als onder de burgerbevolking binnen de limes is besloten om naast het ontsluiten van de opgravingsdata geen standaard basisrapportage te maken zoals binnen de huidige archeologische praktijk gebruikelijk is, maar om gebruik te maken van kennisuitwisseling tussen de verschillende specialisten zodat een interdisciplinair, samenhangend verhaal verteld kan worden. Om dit te bewerkstelligen wordt een gefaseerde uitwerking voorgesteld.
In dit rapport wordt het kader geschetst waarbinnen dit onderzoek zal worden uitgevoerd en op welke wijze de gefaseerde uitwerking wordt vormgegeven. Dit kader is niet in beton gegoten, maar zal in de loop van het proces op basis van voortschrijdend inzicht worden aangepast en aangevuld.
In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 ... more In opdracht van Gemeente Utrecht heeft RAAP van 7 september tot en met 12 oktober 2015 en van 22 tot en met 31 augustus 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van het plangebied Leeuwesteyn Noord in Leidsche Rijn, in de gemeente Utrecht. De archeologische resten binnen het plangebied maken deel uit van een uitgestrekte nederzetting uit de vroege middeleeuwen, waarvan grote delen in een eerder stadium door archeologen van de gemeente Utrecht waren opgegraven (LR51/54). Ten tijde van die opgraving kon het onderhavige plangebied nog niet worden onderzocht, aangezien daar op dat moment nog de autosnelweg A2 was gelegen. Nadat de snelweg verplaatst was, kon het plangebied alsnog onderzocht kon worden. Nadat het talud van de snelweg was afgegraven, is in eerste instantie een booronderzoek uitgevoerd. Hieruit werd al snel duidelijk dat het aanleggen van de snelweg voor weinig verstoring van de bodem had gezorgd. Het was dan ook de verwachting dat resten van de vroegmiddeleeuwse nederzetting goed gewaard zouden zijn. Of de archeologische resten zich over het gehele plangebied uitstrekten was voorafgaand aan het onderzoek niet duidelijk. Tijdens de opgraving is een oppervlakte van 5.321 m2 opgegraven, verdeeld over gemiddeld twee vlakken. In de geul van de Oude Rijn zijn plaatselijk vier vlakken aangelegd. Hierbij is de voortzetting van de vroegmiddeleeuwse nederzetting LR51/54, gelegen op de noordelijke oever van de Oude Rijn, opgegraven. Nieuw in dit onderzoek is het vermoeden dat de nederzetting niet in de binnenbocht van deze rivier was gelegen, maar juist in de buitenbocht. De resten dateren uit globaal de tweede helft van de Merovingische tijd tot en met de eerste helft van de Karolingische tijd. V??r deze tijd werd het gebied wel bezocht door mensen, getuige enkele vondsten uit de laat-Romeinse tijd in een dieper gelegen laag, maar van bewoning was toen nog geen sprake. De start van de bewoning in dit deel van de nederzetting moet op basis van zowel de aardewerkdateringen als de metalen voorwerpen rond of kort na 575 liggen, het einde van de bewoning ligt rond 850. Nieuw ten opzichte van de eerder uitgevoerde onderzoeken binnen LR51/54 is dat tegen de westelijke grens van het onderzoeksgebied de resten zijn gevonden van een houten beschoeiing. Deze was opgebouwd uit dicht tegen elkaar geplaatste, aangepunte eikenhouten palen die waren ingeheid in een oudere restgeulvulling langs de noordelijke oever van de Oude Rijn. E?n van de palen kon door middel van 14C ouderdomsbepaling gedateerd worden tussen 650 en 770, de datering van het aardewerk duidt op een datering in het begin van de achtste eeuw. De beschoeiing zal zijn gebruikt ter versteviging van de oever en zal het mogelijk hebben gemaakt om boten te laten aanleggen. Al met al is er sprake van een zeer uitgestrekte, welvarende nederzetting. Samen met het deel dat door de archeologen van gemeente Utrecht is opgegraven gaat het om 275 m nederzettingsterrein dat zowel in het oosten als in het westen nog niet is begrensd. Hierbij dringt de vraag zich op of er gesproken kan worden van een uitzonderlijke nederzetting met wellicht een hogere status. Hierop zouden bijvoorbeeld de zwaar gefundeerde bijgebouwen, die voorzichtig zijn ge?nterpreteerd als pakhuizen kunnen wijzen. Als we kijken naar de vondsten, met name het metaal en aardewerk, maar ook zeker de dierlijke resten, zien we over het algemeen een normaal spectrum dat ook in andere gelijktijdige nederzettingen langs de Oude Rijn zichtbaar is. Tussen het materiaal bevinden zich wel verschillende afwijkende vondsten en zeker de munten, afkomstig uit verschillende delen van Europa, vormen een bijzonder complex. Is dit voldoende om echt te kunnen stellen dat de bewoners een bijzondere status hadden binnen de vroegmiddeleeuwse wereld? Om hier van te kunnen spreken ontbreken de echt kostbare objecten. Het lijkt wel te gaan om mensen die deelnamen aan uitgestrekte handelsnetwerken en hiermee waarschijnlijk wel enig aanzien hebben verkregen. Wellicht kan er zelfs worden gesproken van een handelsnederzettin
Het Bedrijvenpark Medel zal de komende tijd worden uitgebreid met de locatie Medel Afronding, gel... more Het Bedrijvenpark Medel zal de komende tijd worden uitgebreid met de locatie Medel Afronding, gelegen ten oosten van het bestaande bedrijvenpark. Het landschap waarbinnen de uitbreiding zal plaatsvinden is rijk aan archeologische vindplaatsen, zoals eerder al is gebleken tijdens de realisatie van Medel 1. Om de archeologische resten binnen de uitbreidingslocatie in kaart te brengen heeft in 2014 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn, naast resten uit de prehistorie en Romeinse tijd, aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een boerenerf uit de Ottoonse tijd of het begin van de volle middeleeuwen. Dit erf kon in 2014 door middel van een opgraving geheel worden onderzocht. De sporen zijn voor het grootste deel toe te schrijven aan een boerenerf uit de Ottoonse tijd en bestaan uit greppels, paalkuilen, greppelkuilen en mestkuilen. De greppels begrenzen het erf en vormen daarbinnen verschillende functionele eenheden. Het westelijke deel van het erf wordt grotendeels in beslag genomen door een zeer vondstrijke, halfronde greppel. Vermoedelijk heeft hierbinnen een boerderij gelegen, maar hier zijn geen gebouwsporen van gevonden. Wel zijn in het oostelijke deel binnen de greppel meerdere mestkuilen gevonden. Mogelijk is het deel van het erf waarop het huis was gelegen opgehoogd met behulp van de grond die vrijkwam bij het uitgraven van de greppels. Centraal op het erf liggen diverse greppelkuilen die mogelijk gebruikt werden voor bepaalde ambachtelijke activiteiten. Op het oostelijke deel van het erf zijn de sporen gevonden van een vijfpalige roedenberg met een centrale paal. De datering van het middeleeuwse erf ligt op basis van het aardewerk uitsluitend in Sanke periode 4, die gedateerd wordt van 960/990 tot 1050/1070. Enkele metaalvondsten lijken een oudere datering te hebben. Deze oudere vondsten zijn wellicht tijdens het bewerken van het land vanuit de nabij gelegen nederzetting Hoge Hof in het plangebied terechtgekomen. Greppel S 6 kan op basis van het vondstmateriaal, dat geheel bestaat uit handgevormd aardewerk, in de late ijzertijd of de vroeg Romeinse tijd worden gedateerd. Vermoedelijk hoort deze greppel bij het landbouwareaal van de nederzetting die ten noorden van het middeleeuwse erf is aangetroffen. Uit de nieuwe tijd dateren drie oost-west georiënteerde sloten. Deze sluiten aan bij het verkavelingspatroon dat in een groter gebied tijdens het in 2014 uitgevoerde proefsleuvenonderzoek is vastgesteld
In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariseren... more In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een opgraving uitgevoerd op de locatie IJselweg te Vierakker, gemeente Bronckhorst. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bodem binnen een groot gedeelte van de (tijdens vooronderzoek aangetroffen) vindplaats tot op grote diepte verstoord was. In de verstoorde delen waren geen archeologische sporen meer aanwezig. Uiteindelijk zijn alleen in de noordelijke en zuidelijke gedeelten van de vindplaats intacte archeologische resten aangetroffen. In zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied zijn sporenclusters gevonden waarin gebouwstructuren kunnen worden herkend. In totaal gaat het om 97 relevante archeologische sporen, zoals kuilen, paalkuilen en een waterkuil. In het zuidelijke deel van de vindplaats is een sporencluster aangetroffen waarin verschillende bijgebouwen kunnen worden herkend. Tussen de sporen zijn drie vierpalige spiekers en een deel van een vierde spieker herkend. Van een van de spiekers kon worden vastgesteld dat deze door brand is vernietigd. In het noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn een complete huisplattegrond en een vierpalige spieker gevonden. De huisplattegrond wordt toegeschreven aan het type Wachtum. Dit type wordt regelmatig in de IJsselstreek en andere delen van Oost-Nederland gevonden. Over het algemeen worden huizen van dit type gedateerd in de Vroege IJzertijd, hoewel een begindatering in de Late Bronstijd niet wordt uitgesloten. Tijdens de archeologische begeleiding die na afloop van de opgraving heeft plaatsgevonden, zijn ten noorden van het onderzoeksgebied nog paalkuilen, kuilen en een waterkuil aangetroffen. Vermoedelijk kunnen deze sporen aan een tweede erf worden toegeschreven. Omdat de werkstrook ten tijde van de begeleiding echter al tot in de C-horizont was uitgegraven, is hiervan slechts een klein gedeelte teruggevonden. Het was niet mogelijk om in de opgetekende sporen (duidelijke) structuren te herkennen. Het vondstmateriaal bestaat vrijwel uitsluitend uit handgevormd aardewerk en natuursteen. Op basis van de herkende structuren en het aardewerk kan het erf in het noordelijke deel van het plangebied gedateerd worden in de Vroege IJzertijd. De structuren die in het zuidelijke deel zijn aangetroffen, worden gedateerd in de Midden en Late IJzertijd. Zoals gebruikelijk bij een opgraving op zandgrond, zijn slechts weinig botanische resten gevonden. Uit de zaden die in de palen van de verschillende spiekers zijn gevonden, blijkt dat er in ieder geval gerst, gierst, tarwe en haver werden verbouwd. Het gaat om graansoorten die in de IJzertijd algemeen waren. Opvallend is dat in twee spiekers niet graan, maar eikels het grootste bestanddeel uitmaakten van gewassen die opgeslagen lagen. Of deze eikels dienden als voedsel voor vee of dat ze ook door de bewoners werd gegeten, is niet duidelijk
De start van Tiel Resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start Archeologisc... more De start van Tiel Resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start Archeologisch vooronderzoek in het plangebied Waterberging: een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Colofon Opdrachtgever: gemeente Tiel Titel: De start van Tiel: resten uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in Tiel-De Start: archeologisch vooronderzoek in het plangebied Waterberging: een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Status: eindversie
In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische ... more In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de aanleg van een nieuwe weg, Hekkeslag, in de nieuwbouwwijk Keizershoeve in Ewijk in de gemeente Beuningen. Tijdens dit onderzoek zijn delen van een nederzetting uit de late prehistorie in kaart gebracht. Het gaat om de resten van twee zogenaamde woonstalhuizen en twee spiekers uit de midden bronstijd. De gebouwen bevonden zich op een hogere oeverwal langs de laagte van een ten tijde van de bewoning (grotendeels) verlande restgeul. Vermoedelijk resteerde hiervan alleen nog een natte depressie die gebruikt werd voor het putten van water (afgaande op de vele waterkuilen die op een dieper niveau in de geul zijn aangetroffen). Beide huisplattegronden kunnen op basis van 14C-dateringen in dezelfde periode worden gedateerd, maar zullen hoogstwaarschijnlijk niet tegelijkertijd hebben bestaan. Het is echter wel heel goed mogelijk dat beide huizen opeenvolgend zijn gebouwd. De huizen zijn qua bouw goed vergelijkbaar met huizen van andere vindplaatsen in het rivierengebied die uit dezelfde periode stammen. Binnen en rondom de huisplattegronden zijn - naast de reeds genoemde waterkuilen - verscheidene kuilen gevonden die op basis van hun vorm als silokuilen kunnen worden geïnterpreteerd. Deze worden veelal gezien als voorraadkuilen. In dergelijke ondergrondse opslagplaatsen heerste vermoedelijk een vrij constante temperatuur en luchtvochtigheid, wat het mogelijk maakte om voedsel, veevoer of bijvoorbeeld zaaigoed enige tijd goed te houden. Het gevonden aardewerkspectrum en het vuursteenassemblage is typerend voor dergelijke vindplaatsen uit de midden bronstijd. Opvallend veel scherven zijn flink verweerd en hebben afgeronde breukvlakken en oppervlaktes. Dit suggereert dat een groot deel van het materiaal eerst sterk blootgesteld is geweest aan weer en wind, alvorens het in een kuil werd gedumpt. Analyse van het matig geconserveerde dierlijk botmateriaal levert niet meer op dan een bescheiden kijk op de voedseleconomie van de bewoners van de nederzetting. De veestapel bestond uit runderen, schapen/geiten, varkens en paarden. Daarnaast liepen er honden rond op het erf en werd er door de bewoners (sporadisch) gejaagd, in ieder geval op edelhert. Bijzonder is een zogenaamde bronzen Rollenkopfnadel uit een waterkuil. Dergelijke naalden kunnen hebben gediend als kledingversiering of mogelijk hebben gefunctioneerd als naainaald. Of deze naald bewust in de kuil is gedeponeerd, is niet te achterhalen. Tussen de resten uit de midden bronstijd zijn in een beperkt aantal sporen vondsten gedaan die erop duiden dat direct buiten het opgegraven areaal al in het midden neolithicum bewoning heeft plaatsgevonden. Sporen van deze bewoning bestaan binnen het plangbied uit niet meer dan enkele kuilen; van gebouwplattegronden zijn geen resten gevonden. Wel zijn tientallen vondsten gedaan, bestaande uit vuurstenen werktuigen en aardewerk die er op dat duiden dat de bewoning kan worden toegeschreven aan de zogenaamde Vlaardingencultuur. Het in kleine aantallen gevonden botmateriaal lijkt uit te wijzen dat de bewoners van deze nederzetting zich meer hebben toegelegd op het boerenbestaan dan op de jacht. Tenslotte zijn in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied verschillende sporen gevonden die op basis van het vondstmateriaal en het stratigrafisch ingravingsniveau in de middeleeuwen of nieuwe tijd worden gedateerd. Het gaat om drie greppels en een aantal losse paalkuilen. De greppels zijn in het midden van en parallel aan de geul gegraven en zullen zijn bedoeld om het natte land te ontwateren om het geschikt te maken voor akker- en landbouw. Op basis van de datering van het vondstmateriaal zullen de greppels in de loop van de late middeleeuwen B zijn aangelegd en tot in de nieuwe tijd in gebruik zijn gebleven
Het Industrieschap Medel zal de komende jaren het plangebied Medel 2 bij Echteld in de gemeente T... more Het Industrieschap Medel zal de komende jaren het plangebied Medel 2 bij Echteld in de gemeente Tiel gaan ontwikkelen. De uitbreidingslocatie is gelegen in een archeologisch zeer rijk landschap. In het plangebied hebben in de afgelopen jaren verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden op basis waarvan uiteindelijk zes afzonderlijke vindplaatsen of landschappelijke zones zijn gedefinieerd. Deze vindplaatsen zijn door middel van een proefsleuvenonderzoek onderzocht (ca. 5% van het totaal). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 141 proefsleuven met een totaal oppervlak van 14.875 m² onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat vindplaats 2 in werkelijkheid bestaat uit drie afzonderlijke vindplaatsen. In totaal zijn verder (delen van) acht verschillende vindplaatsen aangetroffen. Deze zijn allemaal afzonderlijk gewaardeerd, om vast te kunnen stellen of het gaat om behoudenswaardige vindplaatsen. Van de aangetroffen vindplaatsen blijkt het in vier gevallen inderdaad te gaan om behoudenswaardige vindplaatsen. De overige vindplaatsen zouden bij een eventueel vervolgonderzoek te weinig aanvullende informatie opleveren en zijn daarom niet behoudenswaardig bevonden
Binnen de nieuwbouwwijk Westeraam in Elst, gemeente Overbetuwe, zal binnenkort het laatste deelge... more Binnen de nieuwbouwwijk Westeraam in Elst, gemeente Overbetuwe, zal binnenkort het laatste deelgebied (Vierslag, voorheen de Krekenbuurt geheten), worden ontwikkeld. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de kans groot is dat er in dit plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Om die reden is in 2010 binnen het plangebied een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn in het plangebied in twee fasen in totaal 98 proefsleuven gegraven. Het doel hiervan was om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Hoewel voorafgaand booronderzoek geen archeologische resten had aangetoond, werden, op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied en vondsten uit de omgeving, sporen verwacht van kleine, prehistorische vindplaatsen. Deze blijken inderdaad aanwezig te zijn. In het zuidelijke deel van het plangebied zijn bewoningssporen aangetroffen die op grond van het aardewerk en een 14C-datering in de Late Bronstijd gedateerd worden. Op een niveau onder deze resten is een tweede archeologisch sporenniveau gevonden waarvan de datering nog onzeker is. Gezien het feit dat de sporen zich op een dieper niveau bevinden, moet de datering in ieder geval ouder zijn dan Late Bronstijd. Er is dus sprake van twee stratigrafisch gescheiden vindplaatsen. De oudste vindplaats (vindplaats 2) bevindt zich op een diepte tussen 1en 1,6 m -Mv. Vindplaats 2 wordt afgedekt door een pakket oever- en komafzettingen. Deze afdekking heeft ervoor gezorgd dat de vindplaats zeer goed bewaard is gebleven. De jongste vindplaats (vindplaats 1) ligt op een diepte tussen 0,5 en 1 m -Mv. Ook deze vindplaats is gaaf bewaard gebleven. Sporen van beide vindplaatsen zijn verspreid over diverse proefsleuven aangetroffen, waarbij het niet geheel duidelijk is of de vindplaatsen een aaneengesloten geheel vormen of dat er sprake is van verschillende kleinere vindplaatsen. Naast de diverse prehistorische resten zijn drie brede greppels uit de Romeinse tijd gevonden. Deze horen mogelijk bij bewoning buiten het plangebied en zijn dus niet direct aan een vindplaats binnen het plangebied te koppelen
Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. O... more Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. Op die dag werden lezingen over diverse onderwerpen aangaande de brons- en ijzertijdgemeenschappen van de Lage landen gecombineerd met een groot aantal bijdragen over het centrale thema van dat jaar “Huis en huishouden: de mens achter de plattegrond”. Veel van de sprekers van die dag waren bereid hun boeiende verhalen op schrift te stellen, zodat in deze bundel diverse bijdragen over nederzettingen uit de metaaltijden zijn opgenomen. U kunt ook lezen over ontdekkingen van bronstijdbijlen en een dolkkling van brons die mogelijk depositieslocaties in het landschap aanduiden, opgravingen van Belgische en Nederlandse ijzertijdnederzettingen, isotopen-analyses van ijzertijdindividuen en de rol van vaatwerk – maar ook dierlijke resten – als grafgift in de ijzertijd. Ook zijn er bijdragen over vondsten die wijzen op de kleinschalige productie van aardewerk en het bewerken van ijzer. Tezamen bied...
In opdracht van de gemeente Putten heeft RAAP een archeologische opgraving uitgevoerd in plangebi... more In opdracht van de gemeente Putten heeft RAAP een archeologische opgraving uitgevoerd in plangebied Rimpeler in Putten. Aanleiding voor het onderzoek vormde het voornemen om binnen het plangebied een nieuwbouwwijk te ontwikkelen, waarbij naar verwachting 350 woningen gebouwd zullen worden. Eerder uitgevoerd proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat in de bodem van het plangebied goed bewaarde archeologische resten uit de vroege, volle en late middeleeuwen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een terrein waar de ontwikkeling van middeleeuwse bewoning te volgen is van de vroege middeleeuwen (circa 750) tot in de late middeleeuwen (circa 1300) en tot aan de historisch bekende erven uit de nieuwe tijd. Samen met de gegevens van het eerder onderzochte Husselerveld vormt het plangebied Rimpeler een belangrijk ensemble dat inzicht geeft in de archeologische en historisch geografische ontwikkeling en indeling van de middeleeuwse buurtschappen Bijsteren en Hussel en middeleeuwse kloostergoederen en erven zoals Rimpeler. Tijdens de opgraving is de gehele vindplaats, voor zover binnen het plangebied gelegen, vlakdekkend onderzocht. Hierbij is een oppervlak van 7 ha geheel opgegraven. Het veldwerk is, met enkele onderbrekingen, uitgevoerd tussen 9 juli 2018 en 20 februari 2019.
Het onderzoek maakt duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied nog vrijwel intact is. Met name ter plaatse van de nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen is de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel bewaard gebleven, wat er op duidt dat de bodem voorafgaand aan en tijdens de bewoning nauwelijks bewerkt is. Dit heeft ervoor gezorgd dat de archeologische resten zeer goed bewaard zijn gebleven. Het opgegraven gebied is onderdeel van een oud akkercomplex dat vergroeid is geraakt met de voormalige Puttense Enk, een omvangrijk gebied met door de mens opgebrachte plaggendekken aan de west- en zuidzijde van het oude dorp Putten. Deze eng is ontstaan op de flank van de stuwwal van de noordwestelijke Veluwe. Het plangebied ligt op op een dekzandrug, die vanaf deze stuwwal tot diep in de Gelderse Vallei reikt. Het hoogteverloop van zowel het maaiveld als van het opgravingsvlak laten een relatief groot hoogteverschil zien, waarbij het maaiveld daalt van 10,1 m boven NAP in het oosten tot 7,4 m boven NAP in het westen. De oorspronkelijke dekzandrug is in de loop van de late middeleeuwen en nieuwe tijd afgedekt geraakt met een plaggendek. De dikte van het plaggendek varieert tussen 45 cm in het uiterste zuidelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied tot 90 cm in het centrale deel. In de loop van de middeleeuwen verschuift de bewoning van de hoge delen van het land naar een lagergelegen gebied. Dit hangt mogelijk samen met sterk dalende grondwaterstanden. De daling van het grondwater wordt duidelijk uit de ingravingsdiepte van de vele waterputten die verspreid over het landschap zijn aangetroffen. De waterputten worden niet alleen aangelegd in lagere gebiedsdelen, ook worden ze dieper ingegraven van 7,5 tot 6,8 m +NAP in de Karolingische periode tot een diepte tussen 6,1 en 5,8 m +NAP in de late middeleeuwen. Overigens kwamen niet alleen de waterputten lager in het landschap te liggen, maar schuiven deze mee met de erven die in de loop van de tijd in een lager deel van het landschap zijn komen te liggen. De daling van het grondwater hangt waarschijnlijk samen met een relatief droge klimaatfase.
Het onderzoek heeft aangetoond dat het onderzoeksgebied een lange bewoningsgeschiedenis kent. De oudste resten bestaan uit losse vuursteenvondsten uit het mesolithicum en het neolithicum. Uit beide perioden gaat het om losse vondsten. Er zijn geen hiermee gelijktijdige grondsporen gevonden, zodat het niet duidelijk is of in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van bewoning ter plaatse. Hetzelfde geldt voor de periode van het neolithicum tot de midden-ijzertijd. In de midden- of late ijzertijd is wel met zekerheid sprake van bewoning. Zowel een geïsoleerd gelegen erf als een mogelijk grafveld kunnen aan dit tijdvak worden toegeschreven. Uit de Romeinse tijd stammen wel enkele graven, maar uit die tijd zijn geen duidelijke aanwijzingen voor bewoning gevonden. Vermoedelijk woonde men toen in de directe omgeving van het plangebied. Dit beeld sluit aan bij de opgraving in het direct ten oosten van het plangebied gelegen Husselerveld. Ook daar is slechts een enkel fragment aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar sporen van bewoning ontbreken daar eveneens. Dit beeld blijft hetzelfde tot ongeveer halverwege de Karolingische tijd. Vanaf die tijd verandert deze situatie vrij snel en is er tot in de dertiende eeuw sprake van vrij intensieve bewoning, waarbij meerdere erven gelijktijdig bewoond zijn. In totaal kunnen meer dan twintig huisplattegronden en vele bijgebouwen aan deze periode worden toegeschreven. Naast aanwijzingen voor een eenvoudige agrarische samenleving zijn er verschillende aanwijzingen die erop duiden dat in ieder geval de bewoners van één erf een hogere status hadden. Wellicht gaat het om de resten van een Karolingisch hof of curtis, van waaruit een ministeriaal (domeinheer) het domein van het klooster Werden beheerde. Deze aanwijzingen zijn ervoor zowel de Karolingische tijd (in de vorm van een groot, omheind erf) als voor de volle- en late middeleeuwen (in de vorm van een uitzonderlijk groot gebouw dat wellicht gedeeltelijk van een verdieping was voorzien). Een bijzondere vondst in deze context wordt gevormd door een versierde pommel (het uiteinde van een zwaard) dat wellicht in verband kan worden gebracht met kruisvaarders.
Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later... more Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later Prehistoric communities Stijn Arnoldussen, Eugene Ball, Joyce van Dijk, Eric Norde & Nynke de Vries This sixth edition of the ‘Metaaltijden. Bijdragen in de studie van de metaaltijden’ contains more papers than usual. This is due to fact that – upon the retirement of Peter van den Broeke – we have seized the opportunity to get a wide range of colleagues to publish a paper to mark this festive occasion. Due to generous contributions by our sponsors, and this year by the municipality of Nijmegen in particular, we can offer you this broad range of papers that address various of the topics central to Peter’s research (Theunissen, this volume). In the contributions by Bloo, Arnoldussen & De Vries, Taayke and Hermsen & Scholte Lubberink, Later Prehistoric handmade pottery takes center stage. Papers focus on regional fabrics and forms (Hermsen & Scholte Lubberink, this volume; Taayke, this vol...
Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later... more Pots, people and prehistoric mobility: Peter van den Broeke’s contributions to the study of Later Prehistoric communities Stijn Arnoldussen, Eugene Ball, Joyce van Dijk, Eric Norde & Nynke de Vries This sixth edition of the ‘Metaaltijden. Bijdragen in de studie van de metaaltijden’ contains more papers than usual. This is due to fact that – upon the retirement of Peter van den Broeke – we have seized the opportunity to get a wide range of colleagues to publish a paper to mark this festive occasion. Due to generous contributions by our sponsors, and this year by the municipality of Nijmegen in particular, we can offer you this broad range of papers that address various of the topics central to Peter’s research (Theunissen, this volume). In the contributions by Bloo, Arnoldussen & De Vries, Taayke and Hermsen & Scholte Lubberink, Later Prehistoric handmade pottery takes center stage. Papers focus on regional fabrics and forms (Hermsen & Scholte Lubberink, this volume; Taayke, this vol...
The theme for this years ‘Metaaltijden’ conference – which took on a digital form
due to Covid-1... more The theme for this years ‘Metaaltijden’ conference – which took on a digital form due to Covid-19 limitations – was ‘Food and Drink in the Bronze Age and Iron Age. Nutrition forms a primary biological need for all living organisms, yet seldom forms the core aspect of archaeological research. Yet, since humanities’ existence, the quest for suitable food and drink has been a pivotal element of daily life. Primarily, this served biological needs such as the growth and sustenance of the human body and maintaining the energy level required for daily activities (Brothwell & Brothwell 1998, 13-14). The salience of food and drink however goes beyond this primary aim. Food is a key element in social interaction (e.g. birthday cake or Christmas dinners), it is part and parcel of identity expression across various scales (e.g. the typical Dutch stroopwafel cookies (national scale), or regional delicacies (e.g. Groninger eierballen) or identities articulated at the family level (e.g. ‘…like granny used to make ‘em…’) as well as offering comfort (cf. Hastorf 2017, 3). Food and drink play parts in ritual activities such as offerings and funerary rites, e.g. the provisioning of foodstuffs in graves (Jansen & Fokkens 2007, 81) or the use of situlae for the serving of alcoholic beverages (Van der Vaart-Verschoof 2017, 118).
Sporen uit de IJzertijd en Nieuwe Tijd in een nieuwbouwwijk te Boxtel. Met een verwachting van de... more Sporen uit de IJzertijd en Nieuwe Tijd in een nieuwbouwwijk te Boxtel. Met een verwachting van de ligging van de IJzertijd-nederzetting en een hypothese over het ontstaan van moesbedden.
Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. O... more Deze bundel vormt de neerslag van de 4e Nederlandse metaaltijdendag gehouden op 7 oktober 2016. Op die dag werden lezingen over diverse onderwerpen aangaande de brons- en ijzertijdgemeenschappen van de Lage landen gecombineerd met een groot aantal bijdragen over het centrale thema van dat jaar “Huis en huishouden: de mens achter de plattegrond”. Veel van de sprekers van die dag waren bereid hun boeiende verhalen op schrift te stellen, zodat in deze bundel diverse bijdragen over nederzettingen uit de metaaltijden zijn opgenomen.
U kunt ook lezen over ontdekkingen van bronstijdbijlen en een dolkkling van brons die mogelijk depositieslocaties in het landschap aanduiden, opgravingen van Belgische en Nederlandse ijzertijdnederzettingen, isotopen-analyses van ijzertijdindividuen en de rol van vaatwerk – maar ook dierlijke resten – als grafgift in de ijzertijd. Ook zijn er bijdragen over vondsten die wijzen op de kleinschalige productie van aardewerk en het bewerken van ijzer. Tezamen bieden deze bijdragen een kijkje in de keuken van het onderzoek naar huishoudens uit de brons- en ijzertijd.
De Metaaltijdendag is een initiatief van de Stichting Metaaltijdenonderzoek Nederland (SMON), die zo een breed platform wil bieden aan een ieder met belangstelling voor de laat-prehistorische samenlevingen. Om de verhalen zoveel mogelijk toegankelijk te maken, biedt de Stichting de gelegenheid de gehouden lezingen te publiceren in een bundel. In die zin vormt deze publicatie de verslaglegging van het jaarlijkse congres, maar ook andere bijdragen over de metaaltijden zijn welkom. Samengebracht in deze bundel raken de verhalen over, en interpretaties van, laat-prehistorische samenlevingen verbonden.
Uploads
Papers by Eric Norde
Het gaat om een bijzonder complex waarvan niet alleen de resten van gebouwen bewaard zijn gebleven, maar ook van wijaltaren met inscripties en een grote hoeveelheid organische en anorganische vondsten. Analyse van de resten zal belangrijk inzicht geven in onder andere het praktische gebruik van een heiligdom, offerpraktijken en speciale deposities, religie binnen de limes en troepenverplaatsingen binnen de Neder-Germaanse limes.
Vanwege het belang van de vindplaats en de mogelijkheid om diepgaand onderzoek te doen naar religieuze praktijken binnen zowel het leger als onder de burgerbevolking binnen de limes is besloten om naast het ontsluiten van de opgravingsdata geen standaard basisrapportage te maken zoals binnen de huidige archeologische praktijk gebruikelijk is, maar om gebruik te maken van kennisuitwisseling tussen de verschillende specialisten zodat een interdisciplinair, samenhangend verhaal verteld kan worden. Om dit te bewerkstelligen wordt een gefaseerde uitwerking voorgesteld.
In dit rapport wordt het kader geschetst waarbinnen dit onderzoek zal worden uitgevoerd en op welke wijze de gefaseerde uitwerking wordt vormgegeven. Dit kader is niet in beton gegoten, maar zal in de loop van het proces op basis van voortschrijdend inzicht worden aangepast en aangevuld.
Tijdens de opgraving is de gehele vindplaats, voor zover binnen het plangebied gelegen, vlakdekkend onderzocht. Hierbij is een oppervlak van 7 ha geheel opgegraven. Het veldwerk is, met enkele onderbrekingen, uitgevoerd tussen 9 juli 2018 en 20 februari 2019.
Het onderzoek maakt duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied nog vrijwel intact is. Met name ter plaatse van de nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen is de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel bewaard gebleven, wat er op duidt dat de bodem voorafgaand aan en tijdens de bewoning nauwelijks bewerkt is. Dit heeft ervoor gezorgd dat de archeologische resten zeer goed bewaard zijn gebleven.
Het opgegraven gebied is onderdeel van een oud akkercomplex dat vergroeid is geraakt met de voormalige Puttense Enk, een omvangrijk gebied met door de mens opgebrachte plaggendekken aan de west- en zuidzijde van het oude dorp Putten. Deze eng is ontstaan op de flank van de stuwwal van de noordwestelijke Veluwe. Het plangebied ligt op op een dekzandrug, die vanaf deze stuwwal tot diep in de Gelderse Vallei reikt. Het hoogteverloop van zowel het maaiveld als van het opgravingsvlak laten een relatief groot hoogteverschil zien, waarbij het maaiveld daalt van 10,1 m boven NAP in het oosten tot 7,4 m boven NAP in het westen. De oorspronkelijke dekzandrug is in de loop van de late middeleeuwen en nieuwe tijd afgedekt geraakt met een plaggendek. De dikte van het plaggendek varieert tussen 45 cm in het uiterste zuidelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied tot 90 cm in het centrale deel.
In de loop van de middeleeuwen verschuift de bewoning van de hoge delen van het land naar een lagergelegen gebied. Dit hangt mogelijk samen met sterk dalende grondwaterstanden. De daling van het grondwater wordt duidelijk uit de ingravingsdiepte van de vele waterputten die verspreid over het landschap zijn aangetroffen. De waterputten worden niet alleen aangelegd in lagere gebiedsdelen, ook worden ze dieper ingegraven van 7,5 tot 6,8 m +NAP in de Karolingische periode tot een diepte tussen 6,1 en 5,8 m +NAP in de late middeleeuwen. Overigens kwamen niet alleen de waterputten lager in het landschap te liggen, maar schuiven deze mee met de erven die in de loop van de tijd in een lager deel van het landschap zijn komen te liggen. De daling van het grondwater hangt waarschijnlijk samen met een relatief droge klimaatfase.
Het onderzoek heeft aangetoond dat het onderzoeksgebied een lange bewoningsgeschiedenis kent. De oudste resten bestaan uit losse vuursteenvondsten uit het mesolithicum en het neolithicum. Uit beide perioden gaat het om losse vondsten. Er zijn geen hiermee gelijktijdige grondsporen gevonden, zodat het niet duidelijk is of in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van bewoning ter plaatse. Hetzelfde geldt voor de periode van het neolithicum tot de midden-ijzertijd.
In de midden- of late ijzertijd is wel met zekerheid sprake van bewoning. Zowel een geïsoleerd gelegen erf als een mogelijk grafveld kunnen aan dit tijdvak worden toegeschreven. Uit de Romeinse tijd stammen wel enkele graven, maar uit die tijd zijn geen duidelijke aanwijzingen voor bewoning gevonden. Vermoedelijk woonde men toen in de directe omgeving van het plangebied. Dit beeld sluit aan bij de opgraving in het direct ten oosten van het plangebied gelegen Husselerveld. Ook daar is slechts een enkel fragment aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar sporen van bewoning ontbreken daar eveneens.
Dit beeld blijft hetzelfde tot ongeveer halverwege de Karolingische tijd. Vanaf die tijd verandert deze situatie vrij snel en is er tot in de dertiende eeuw sprake van vrij intensieve bewoning, waarbij meerdere erven gelijktijdig bewoond zijn. In totaal kunnen meer dan twintig huisplattegronden en vele bijgebouwen aan deze periode worden toegeschreven. Naast aanwijzingen voor een eenvoudige agrarische samenleving zijn er verschillende aanwijzingen die erop duiden dat in ieder geval de bewoners van één erf een hogere status hadden. Wellicht gaat het om de resten van een Karolingisch hof of curtis, van waaruit een ministeriaal (domeinheer) het domein van het klooster Werden beheerde. Deze aanwijzingen zijn ervoor zowel de Karolingische tijd (in de vorm van een groot, omheind erf) als voor de volle- en late middeleeuwen (in de vorm van een uitzonderlijk groot gebouw dat wellicht gedeeltelijk van een verdieping was voorzien). Een bijzondere vondst in deze context wordt gevormd door een versierde pommel (het uiteinde van een zwaard) dat wellicht in verband kan worden gebracht met kruisvaarders.
due to Covid-19 limitations – was ‘Food and Drink in the Bronze Age and Iron Age.
Nutrition forms a primary biological need for all living organisms, yet seldom forms
the core aspect of archaeological research. Yet, since humanities’ existence, the quest
for suitable food and drink has been a pivotal element of daily life. Primarily, this
served biological needs such as the growth and sustenance of the human body and
maintaining the energy level required for daily activities (Brothwell & Brothwell 1998,
13-14). The salience of food and drink however goes beyond this primary aim. Food is
a key element in social interaction (e.g. birthday cake or Christmas dinners), it is part
and parcel of identity expression across various scales (e.g. the typical Dutch stroopwafel
cookies (national scale), or regional delicacies (e.g. Groninger eierballen) or identities
articulated at the family level (e.g. ‘…like granny used to make ‘em…’) as well as offering comfort (cf. Hastorf 2017, 3). Food and drink play parts in ritual activities such
as offerings and funerary rites, e.g. the provisioning of foodstuffs in graves (Jansen &
Fokkens 2007, 81) or the use of situlae for the serving of alcoholic beverages (Van der
Vaart-Verschoof 2017, 118).
Het gaat om een bijzonder complex waarvan niet alleen de resten van gebouwen bewaard zijn gebleven, maar ook van wijaltaren met inscripties en een grote hoeveelheid organische en anorganische vondsten. Analyse van de resten zal belangrijk inzicht geven in onder andere het praktische gebruik van een heiligdom, offerpraktijken en speciale deposities, religie binnen de limes en troepenverplaatsingen binnen de Neder-Germaanse limes.
Vanwege het belang van de vindplaats en de mogelijkheid om diepgaand onderzoek te doen naar religieuze praktijken binnen zowel het leger als onder de burgerbevolking binnen de limes is besloten om naast het ontsluiten van de opgravingsdata geen standaard basisrapportage te maken zoals binnen de huidige archeologische praktijk gebruikelijk is, maar om gebruik te maken van kennisuitwisseling tussen de verschillende specialisten zodat een interdisciplinair, samenhangend verhaal verteld kan worden. Om dit te bewerkstelligen wordt een gefaseerde uitwerking voorgesteld.
In dit rapport wordt het kader geschetst waarbinnen dit onderzoek zal worden uitgevoerd en op welke wijze de gefaseerde uitwerking wordt vormgegeven. Dit kader is niet in beton gegoten, maar zal in de loop van het proces op basis van voortschrijdend inzicht worden aangepast en aangevuld.
Tijdens de opgraving is de gehele vindplaats, voor zover binnen het plangebied gelegen, vlakdekkend onderzocht. Hierbij is een oppervlak van 7 ha geheel opgegraven. Het veldwerk is, met enkele onderbrekingen, uitgevoerd tussen 9 juli 2018 en 20 februari 2019.
Het onderzoek maakt duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied nog vrijwel intact is. Met name ter plaatse van de nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen is de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel bewaard gebleven, wat er op duidt dat de bodem voorafgaand aan en tijdens de bewoning nauwelijks bewerkt is. Dit heeft ervoor gezorgd dat de archeologische resten zeer goed bewaard zijn gebleven.
Het opgegraven gebied is onderdeel van een oud akkercomplex dat vergroeid is geraakt met de voormalige Puttense Enk, een omvangrijk gebied met door de mens opgebrachte plaggendekken aan de west- en zuidzijde van het oude dorp Putten. Deze eng is ontstaan op de flank van de stuwwal van de noordwestelijke Veluwe. Het plangebied ligt op op een dekzandrug, die vanaf deze stuwwal tot diep in de Gelderse Vallei reikt. Het hoogteverloop van zowel het maaiveld als van het opgravingsvlak laten een relatief groot hoogteverschil zien, waarbij het maaiveld daalt van 10,1 m boven NAP in het oosten tot 7,4 m boven NAP in het westen. De oorspronkelijke dekzandrug is in de loop van de late middeleeuwen en nieuwe tijd afgedekt geraakt met een plaggendek. De dikte van het plaggendek varieert tussen 45 cm in het uiterste zuidelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied tot 90 cm in het centrale deel.
In de loop van de middeleeuwen verschuift de bewoning van de hoge delen van het land naar een lagergelegen gebied. Dit hangt mogelijk samen met sterk dalende grondwaterstanden. De daling van het grondwater wordt duidelijk uit de ingravingsdiepte van de vele waterputten die verspreid over het landschap zijn aangetroffen. De waterputten worden niet alleen aangelegd in lagere gebiedsdelen, ook worden ze dieper ingegraven van 7,5 tot 6,8 m +NAP in de Karolingische periode tot een diepte tussen 6,1 en 5,8 m +NAP in de late middeleeuwen. Overigens kwamen niet alleen de waterputten lager in het landschap te liggen, maar schuiven deze mee met de erven die in de loop van de tijd in een lager deel van het landschap zijn komen te liggen. De daling van het grondwater hangt waarschijnlijk samen met een relatief droge klimaatfase.
Het onderzoek heeft aangetoond dat het onderzoeksgebied een lange bewoningsgeschiedenis kent. De oudste resten bestaan uit losse vuursteenvondsten uit het mesolithicum en het neolithicum. Uit beide perioden gaat het om losse vondsten. Er zijn geen hiermee gelijktijdige grondsporen gevonden, zodat het niet duidelijk is of in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van bewoning ter plaatse. Hetzelfde geldt voor de periode van het neolithicum tot de midden-ijzertijd.
In de midden- of late ijzertijd is wel met zekerheid sprake van bewoning. Zowel een geïsoleerd gelegen erf als een mogelijk grafveld kunnen aan dit tijdvak worden toegeschreven. Uit de Romeinse tijd stammen wel enkele graven, maar uit die tijd zijn geen duidelijke aanwijzingen voor bewoning gevonden. Vermoedelijk woonde men toen in de directe omgeving van het plangebied. Dit beeld sluit aan bij de opgraving in het direct ten oosten van het plangebied gelegen Husselerveld. Ook daar is slechts een enkel fragment aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar sporen van bewoning ontbreken daar eveneens.
Dit beeld blijft hetzelfde tot ongeveer halverwege de Karolingische tijd. Vanaf die tijd verandert deze situatie vrij snel en is er tot in de dertiende eeuw sprake van vrij intensieve bewoning, waarbij meerdere erven gelijktijdig bewoond zijn. In totaal kunnen meer dan twintig huisplattegronden en vele bijgebouwen aan deze periode worden toegeschreven. Naast aanwijzingen voor een eenvoudige agrarische samenleving zijn er verschillende aanwijzingen die erop duiden dat in ieder geval de bewoners van één erf een hogere status hadden. Wellicht gaat het om de resten van een Karolingisch hof of curtis, van waaruit een ministeriaal (domeinheer) het domein van het klooster Werden beheerde. Deze aanwijzingen zijn ervoor zowel de Karolingische tijd (in de vorm van een groot, omheind erf) als voor de volle- en late middeleeuwen (in de vorm van een uitzonderlijk groot gebouw dat wellicht gedeeltelijk van een verdieping was voorzien). Een bijzondere vondst in deze context wordt gevormd door een versierde pommel (het uiteinde van een zwaard) dat wellicht in verband kan worden gebracht met kruisvaarders.
due to Covid-19 limitations – was ‘Food and Drink in the Bronze Age and Iron Age.
Nutrition forms a primary biological need for all living organisms, yet seldom forms
the core aspect of archaeological research. Yet, since humanities’ existence, the quest
for suitable food and drink has been a pivotal element of daily life. Primarily, this
served biological needs such as the growth and sustenance of the human body and
maintaining the energy level required for daily activities (Brothwell & Brothwell 1998,
13-14). The salience of food and drink however goes beyond this primary aim. Food is
a key element in social interaction (e.g. birthday cake or Christmas dinners), it is part
and parcel of identity expression across various scales (e.g. the typical Dutch stroopwafel
cookies (national scale), or regional delicacies (e.g. Groninger eierballen) or identities
articulated at the family level (e.g. ‘…like granny used to make ‘em…’) as well as offering comfort (cf. Hastorf 2017, 3). Food and drink play parts in ritual activities such
as offerings and funerary rites, e.g. the provisioning of foodstuffs in graves (Jansen &
Fokkens 2007, 81) or the use of situlae for the serving of alcoholic beverages (Van der
Vaart-Verschoof 2017, 118).
U kunt ook lezen over ontdekkingen van bronstijdbijlen en een dolkkling van brons die mogelijk depositieslocaties in het landschap aanduiden, opgravingen van Belgische en Nederlandse ijzertijdnederzettingen, isotopen-analyses van ijzertijdindividuen en de rol van vaatwerk – maar ook dierlijke resten – als grafgift in de ijzertijd. Ook zijn er bijdragen over vondsten die wijzen op de kleinschalige productie van aardewerk en het bewerken van ijzer. Tezamen bieden deze bijdragen een kijkje in de keuken van het onderzoek naar huishoudens uit de brons- en ijzertijd.
De Metaaltijdendag is een initiatief van de Stichting Metaaltijdenonderzoek Nederland (SMON), die zo een breed platform wil bieden aan een ieder met belangstelling voor de laat-prehistorische samenlevingen. Om de verhalen zoveel mogelijk toegankelijk te maken, biedt de Stichting de gelegenheid de gehouden lezingen te publiceren in een bundel. In die zin vormt deze publicatie de verslaglegging van het jaarlijkse congres, maar ook andere bijdragen over de metaaltijden zijn welkom. Samengebracht in deze bundel raken de verhalen over, en interpretaties van, laat-prehistorische samenlevingen verbonden.