This PdD thesis deals with the age-old conflict between the 'manifest image' of man and the 'scie... more This PdD thesis deals with the age-old conflict between the 'manifest image' of man and the 'scientific image' (Wilfrid Sellars). Whereas the manifest image portrays man as a normative subject, endowed with free will and self-consciously acting on normative rules, the scientific image sees man as one physical object among other physical objects, strictly governed by causal laws and thus devoid of free will and normativity. In this study I develop a "socio-transcendental naturalistic" solution to solve this problem -- that is to say: the manifest image of man, which is a transcendental precondition of the scientific image, is reconstructed on the basis of the latter by viewing the normative nature of man as a result of mankind's social evolution. I focus in particular on the internalization of social pressure for and against different behavioral patterns as having resulted in rule-following behavior. Following thinkers like Hegel, Peirce, Mead and Habermas I then use the regulative ideal of the ideal community as a way to avoid social relativism while holding on to the social origins of normative behavior in mankind. In this way I give a socio-transcendental naturalistic reconstruction of normativity, not only in ethics but also in language and concept use. Concerning the latter I use inferential-role semantics to develop a social but non-relativistic theory of conceptual content, which also explains how sensory experience can have conceptual content.
Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 2024
Detuning the climate: Thinking about climate change with Heidegger, Sloterdijk and Blok This pape... more Detuning the climate: Thinking about climate change with Heidegger, Sloterdijk and Blok This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focussing on the double meaning of 'climate', namely (1) average weather condition and (2) social mood or atmosphere (e.g. political climate). The relation between global heating and social mood or atmosphere is investigated through a rethinking of Martin Heidegger's phenomenology of moods and Peter Sloterdijk's elaboration of Heideggerian phenomenology into his philosophy of spheres. Guided by Heidegger's insight into the world disclosing function of moods, especially existential anxiety, we investigate whether climate anxiety has a similar disclosing function. We argue that climate anxiety involves an ecological world disclosure. We then turn to Sloterdijk's elaboration of Heidegger's phenomenology of moods into a wide-ranging theory of intersubjective attunement and life-world constitution in intersubjective 'spheres'. Sloterdijk speaks of an intraspheric 'greenhouse effect', meaning that both the physical and the social climate within a sphere must be adequate for interhuman development. We argue that the catastrophic effects of runaway global heating threaten this intraspheric greenhouse effect, causing a fundamental increase in interhuman conflictuality. Finally, this paper also engages critically with Vincent Blok's post-phenomenological, speculative ecology of the 'earth in itself' as necessitated by the disruptive event of climate change. Contra Blok it is argued that phenomenology is capable of uncovering the philosophical meaning of climate change, especially given the internal connection between climate as meteorological phenomenon and climate as world disclosing mood.
This article offers a philosophical analysis of Paul Austers prose poem "White Spaces" at the occ... more This article offers a philosophical analysis of Paul Austers prose poem "White Spaces" at the occassion of his passing away on the first of may 2024.
De ontmoeting van Buber en Heidegger in 1957 was in zekere zin een meta-ontmoeting, dwz. een gebe... more De ontmoeting van Buber en Heidegger in 1957 was in zekere zin een meta-ontmoeting, dwz. een gebeurtenis waarin de ontmoeting als zodanig centraal stond en dan vooral de openheid die voor elke ware ontmoeting noodzakelijk is. Vanuit het dialogische denken van Buber laat zich tegen Heidegger inbrengen dat deze de “openheid van het Zijn” niet radicaal genoeg denkt, namelijk als onvoorwaardelijk openstaan voor de andersheid van de ander – wat tot uiting komt in de xenofobie van Heideggers Zijnshistorisch nazisme en antisemitisme. Omgekeerd laat zich vanuit Heideggers Zijnsdenken tegen Buber inbrengen dat deze de ontologische dimensie van de dialogische openheid niet goed beseft: openheid is niet slechts een subjectieve houding van openstaan die ik inneem tegenover de ander; als mogelijkheidsvoorwaarde van onze ontmoeting valt deze openheid samen met de “openheid van het Zijn” als zodanig, waarin Ik en Jij überhaupt aan elkaar kunnen verschijnen. Zo kunnen we uit de dialectiek van de filosofische ontmoeting van Buber en Heidegger een notie van de dialogische openheid van het Zijn destilleren. Dit vereist echter een voorbereidende studie naar de systematische rol van het begrip “ontmoeting” in de filosofieën van Buber en Heidegger, een taak die in dit artikel centraal zal staan. In een vervolgartikel zal de dialectiek van hun wederzijdse confrontatie diepgaander onderzocht worden.
This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focuss... more This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focussing on the double meaning of ‘climate’, namely (1) average weather condition and (2) social mood or atmosphere (e.g. political climate). The relation between global heating and social mood or atmosphere is investigated through a rethinking of Martin Heidegger’s phenomenology of moods and Peter Sloterdijk’s elaboration of Heideggerian phenomenology into his philosophy of spheres. Guided by Heidegger’s insight into the world disclosing function of moods, especially existential anxiety, we investigate whether climate anxiety has a similar disclosing function. We argue that climate anxiety involves an ecological world disclosure. We then turn to Sloterdijk’s elaboration of Heidegger’s phenomenology of moods into a wide-ranging theory of intersubjective attunement and life-world constitution in intersubjective ‘spheres’. Sloterdijk speaks of an intraspheric ‘greenhouse effect’, meaning that both the physical and the social climate within a sphere must be adequate for interhuman development. We argue that the catastrophic effects of runaway global heating threaten this intraspheric greenhouse effect, causing a fundamental increase in interhuman conflictuality. Finally we investigate the ecological world-disclosure in climate anxiety by taking a critical look at Sloterdijk's analysis of the capitalist "comfort sphere" and its unsustainable relation to the 'outside' environment.
100 jaar geleden verscheen Bubers klassieker "Ich und Du". In dit artikel ga ik in op Bubers plek... more 100 jaar geleden verscheen Bubers klassieker "Ich und Du". In dit artikel ga ik in op Bubers plek in de 20ste eeuwse filosofie en het belang van zijn dialogische denken voor onze tijd, met name in het licht van de veelbesproken "bubbelficatie" van de samenleving, de opkomst van complottheorieën en de ecologische noodzaak van een nieuw wereldbeeld waarin de verbondenheid met de natuur centraal staat.
Existentiële angst speelt een centrale rol in de Zijnsfilosofie van Martin Heidegger (1889-1976).... more Existentiële angst speelt een centrale rol in de Zijnsfilosofie van Martin Heidegger (1889-1976). Angst brengt ons in contact met 'het Niets' van het 'zijn-ten-dode' en laat zo – in contrast daarmee – de wereld des te indringender aanwezig zijn. In de existentiële angst wordt volgens Heidegger 'het Zijn' van de wereld 'ontsloten'. Maar hoe zit het met de klimaatangst, de groeiende angst onder jongeren en bezorgde ouders en grootouders om de op termijn maatschappij-ontwrichtende en levensbedreigende gevolgen van #klimaatverandering en ecologische ineenstorting? Heeft ook deze angst een 'Zijnsontsluitende' werking?
Binnen de ecologische beweging bestaat er een brede consensus dat we de ecologische crisis alleen... more Binnen de ecologische beweging bestaat er een brede consensus dat we de ecologische crisis alleen kunnen oplossen als we, zoals de Amerikaanse activiste en schrijfster Naomi Klein zegt, “een alternatief wereldbeeld” ontwikkelen “dat het kan opnemen tegen het wereldbeeld waardoor de ecologische crisis is veroorzaakt”. In dit essay onderzoek ik de mogelijkheid van zo'n alternatief wereldbeeld: een ecologische visie waarin de mens als taal- en cultuurwezen niet buiten of boven de natuur staat maar een integraal onderdeel vormt van het aardse ecosysteem en zijn ecologisch equilibrium. Daarbij zal ik speciale aandacht geven aan een begrippenpaar dat in de ecologische beweging een centrale rol speelt, namelijk “extractivisme” versus “wederkerigheid”. Extractie kenmerkt de moderne omgang met de natuur én met de medemens, waarbij we meer nemen dan teruggeven (de essentie van winst). Daartegenover staat in de ecologie het belang van wederkerigheid, waarbij nemen en geven in evenwicht zijn. Wederkerigheid is niet alleen cruciaal voor de symbiotische samenwerkingsverbanden van soorten in ecosystemen; dit begrip vormt voor de ecologische beweging ook de sleutel tot een duurzame economie, waarbij nemen van en teruggeven aan de natuur in evenwicht zijn. Alleen door een dergelijke wederkerigheid te ontwikkelen kunnen wij als menselijke beschaving in een ecologisch equilibrium met de natuur samenleven. In dit artikel laat ik zien hoe het extractivisme samenhangt met het historische ontstaan van natuuroverheersing en sociale ongelijkheid en hoe het ecologische begrip van wederkerigheid ook antropologisch van belang is om de mens als taal- en cultuurwezen te begrijpen. Wederkerigheid vormt zo de rode draad die de ecologie en de menselijke beschaving bijeenhoudt en bovendien verbindt met de politieke strijd voor een duurzame en rechtvaardige economie, voorbij de huidige dominantie van het kapitalistische winstmotief.
According to quotational theory, indirect ascriptions of propositional attitudes should be analyz... more According to quotational theory, indirect ascriptions of propositional attitudes should be analyzed as direct ascriptions of attitudes towards natural-language sentences specified by quotations. A famous objection to this theory is Church's translation argument. In the literature several objections to the translation argument have been raised, which in this paper are shown to be unsuccessful. This paper offers a new objection. We argue against Church's presupposition that quoted expressions, since they are mentioned, cannot be translated. In many contexts quoted expressions are used and mentioned simultaneously, and the quotational analysis of propositional-attitude ascriptions is such a context. Hence the translation argument is unsound.
In zijn boek Omarm de Chaos (2021) betoogt klimaatwetenschapper en transitieprofessor Jan Rotmans... more In zijn boek Omarm de Chaos (2021) betoogt klimaatwetenschapper en transitieprofessor Jan Rotmans dat wij momenteel leven in “de tussentijd”, de inherent chaotische tijd tussen “het is” en “het zal” (idem, 9). Het mondiale kapitalisme kampt met een “meervoudige systeemcrisis”: “We hebben een financieel-economische crisis, een ecologische crisis, een morele crisis en een democratische crisis, die ook nog eens allemaal op elkaar inwerken en elkaar versterken” (idem, 41). Deze bundeling van crises zet onze wereld op z’n kop en zal, goedschiks of kwaadschiks, tot systeemverandering leiden. De kapitalistische machtspiramide brokkelt langzaam maar zeker af en kantelt naar een radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving, met "balans" als centrale waarde: "Balans tussen mens en natuur, balans tussen mens en economie, balans tussen medemensen en balans tussen hoofd en hart van de individuele mens” (idem, 205).
In het volgende onderzoek ik de vraag of we deze "tussentijd" niet ook anders kunnen begrijpen, niet alleen negatief – als chaotische overgangsperiode – maar ook positief als de Tijd van het Tussen. Is het Tussen niet precies de spil waar de komende pannenkoek-samenleving om moet draaien? Het Tussen (das Zwischen, the Between, the Inter, l’Entre-Deux) is een centraal en complex begrip uit de hermeneutische, postmoderne en ook ecologische filosofie dat duidt op de absoluut gelijkwaardige, ontologisch productieve en non-binaire relatie tussen Ik en Ander, tussen identiteit en andersheid, tussen eenheid en veelheid, tussen mens en natuur, en tussen levende wezens in ecosystemen. Daarmee biedt het Tussen een ontologisch alternatief voor het modern-westerse paradigma van het autonome Ik en zijn binaire logica van zelfbepaling door uitsluiting van andersheid, zoals dat met name door Descartes, Kant en Hegel filosofisch is uitgewerkt.
Zoals ik zal betogen is het precies deze binaire logica die aan de kapitalistische machtspiramide ten grondslag ligt, voor zover deze logica de veelkleurige rijkdom aan reële verschillen tussen mensen onderling en tussen mens en natuur reduceert tot schematische variaties op de dialectische tegenstelling van Ik en niet-Ik: de vrouw is slechts niet-man, de natuur is slechts niet-mens, het lichaam is slechts niet-geest, de kleurling is slechts niet-blank, de homo is slechts niet-hetero, etc. De concrete, oneindig gevarieerde rijkdom aan verschillen wordt zo gereduceerd tot simpele, manicheïstische schema's ten dienste van het heersende, westerse, masculiene subject. Zo houdt de machtspiramide zichzelf in stand door concrete vormen van klassisme, kolonialisme, racisme, seksisme en antropocentrisme.
Het Tussen biedt een alternatief ontologisch paradigma dat, in de terminologie van Adorno's negatieve dialectiek, "verzoening" mogelijk maakt: "Deze geeft het niet-identieke vrij [en] opent pas de veelheid van het verschillende, waarover de dialectiek geen macht meer heeft. Verzoening is het indachtig zijn van het niet langer vijandige vele, zoals dat voor de subjectieve Rede anathema is" (Adorno 1990, 18). Het Tussen stelt ons in staat om te begrijpen hoe radicaal verschillende wezens in absolute gelijkwaardigheid en vrijheid met elkaar kunnen leven in netwerken van wederzijds affirmatieve afhankelijkheidsrelaties. Zo vormt het Tussen de ontologische grondslag van de centrale waarde van balans die volgens Rotmans in de komende radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving centraal moet staan.
In dit essay werk ik de ontologie van het Tussen primair uit aan de hand van de dialogische filosofie van Martin Buber, waarin het Tussen – de dialogische relatie tussen Ik en Jij – ontologisch gedacht wordt als de zijnsbron van de gesprekspartners. De gesprekspartners moeten hierbij nadrukkelijk niet als louter menselijk begrepen worden: élk zijnde, levend of niet levend, verschijnt volgens Buber oorspronkelijk als een Jij in de universele, kosmische dialoog. In die zin kan het Buberiaanse Tussen, zoals bijvoorbeeld Levinas doet, begrepen worden in Heideggeriaanse termen als "het Zijn van de zijnden": datgene wat alles laat zijn. Pas door de instrumentaliserende houding van de mens wordt deze Ik/Jij-relatie gereduceerd tot een objectiverende Ik/Het-relatie, waar de ander verschijnt als een inwisselbaar en exploiteerbaar "ding". Zo combineert Buber kapitalismekritiek met de universele aanspraak van zijn dialogische ontologie als een fundamentele ontologie voor de werkelijkheid als "open geheel".
Vervolgens laat ik zien hoe het dialogische Tussen samenhangt met vergelijkbare begrippen in de hermeneutische, postmoderne, post-marxistische en ecologische filosofie, waarbij ik nader inga op denkers als Levinas, Adorno, Hardt en Negri, Arne Naess, Naomi Klein en Jason Hickel. Uiteindelijk mondt de zo uitgewerkte ontologie van het Tussen uit in een post-modern vrijheidsbegrip als kritisch alternatief voor het moderne autonomie-ideaal, een alternatief dat een derde positie tussen autonomie en heteronomie vormt en dat als zodanig voorbij de binaire logica van de westerse moderniteit gaat. Het is deze vrijheid, gefundeerd in de ontologie van het Tussen, die een nieuw kritisch-emancipatoir project mogelijk maakt en daarmee de basis legt voor postmoderne en ecologische kapitalismekritiek.
Het is inmiddels overduidelijk dat ons economisch systeem, met z’n eenzijdige focus op constante ... more Het is inmiddels overduidelijk dat ons economisch systeem, met z’n eenzijdige focus op constante groei en winstmaximalisatie voor de allerrijksten, een acute bedreiging vormt – niet alleen voor de armen der aarde en niet alleen voor het klimaat en de vitale ecosystemen van onze planeet, maar ook voor liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking. Het nachtmerriescenario van mondiale ecologische ineenstorting in combinatie met autoritair, ondemocratisch kapitalisme komt steeds dichterbij. Maar omdat nu ook liberale principes bedreigd worden door het kapitalisme, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen; óók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme te beteugelen. Dit opent de mogelijkheid van een groen-liberaal-socialistisch monsterverbond tegen het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een post-kapitalistische toekomst: een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. Dat het socialisme of zelfs het communisme in zo’n monsterverbond niets aan radicaliteit hoeft in te boeten, zal aan het eind van dit essay aan bod komen. Socialisten en liberalen hoeven het echt niet over alles eens te worden; er blijft genoeg ruimte voor discussie. Maar dan moeten we die discussie wél voeren. Een breed publiek debat over nut, noodzaak en mogelijkheid van een post-kapitalistisch alternatief is nu van het allergrootste belang; de toekomst van de menselijke beschaving op Aarde hangt ervan af. Dit essay wil een aanzet zijn tot die discussie.
Twee in rap tempo escalerende crises bedreigen onze toekomst: de ecologische crisis en de wereldw... more Twee in rap tempo escalerende crises bedreigen onze toekomst: de ecologische crisis en de wereldwijde crisis van de democratie. In beide gevallen speelt het geglobaliseerde neoliberale kapitalisme een kwalijke rol. Onze kapitalistische economieën worden geacht jaarlijks zo’n drie procent te groeien, maar eindeloze exponentiële groei – met bijbehorende groei in grondstoffenverbruik en afval-uitstoot – is simpelweg onhoudbaar op een eindige planeet.¹ Bovendien zijn de vruchten van die groei zeer ongelijkheid verdeeld, waarbij de winsten primair geïncasseerd worden door een steeds rijkere elite. Een elite die daarmee niet alleen bovenmatig drukt op de ecologische stabiliteit van onze planeet, maar ook op onze democratische systemen. Groeiende economische macht betekent immers óók groeiende politieke macht, des te meer in het huidige tijdperk van Big Tech en de sociale media. Politici, van links tot rechts, doen er verstandig aan dit onder ogen te zien en zouden eindelijk weer het k-woord – kapitalisme – in de mond moeten durven nemen. Te lang is de kapitalistische economie geaccepteerd als ‘the only game in town’, als ware het een natuurgegeven dat net zo min aangepast kan worden als de zwaartekracht of de lichtsnelheid. We moeten dit Denkverbot over het kapitalisme opheffen. Het kapitalisme is geen natuurwet: het is door menselijk handelen ontstaan en kan dus ook door menselijk handelen veranderd worden. Paradoxaal genoeg geeft juist het omvattende karakter van de huidige crisis van het kapitalisme aanleiding tot enige hoop. De dreiging van ecologische ineenstorting gaat iedereen aan, of je nou links bent of rechts. En omdat nu ook liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking door het kapitalisme bedreigd worden, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen. Oók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme aan te pakken. Dit alles opent de mogelijkheid van groen-liberaal-socialistische samenwerking in het beteugelen van het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. In dit artikel onderzoek ik de noodzaak en mogelijkheden van zo’n breed verbond tegen het huidige gedereguleerde kapitalisme.
The burgeoning field of digital physics is based on the fact that physical processes are thorough... more The burgeoning field of digital physics is based on the fact that physical processes are thoroughly computable, with the laws of nature acting as algorithms taking the present state of a physical system as input and producing the next state as output. In this paper I will be concerned with one of the most fundamental problems in digital physics: the problem of the hardware or – more generally – of the computing platform, i.e. the pre-existing environment that facilitates the process of computation. If physical processes are computations, if the entire universe is computational, what then is the "cosmic computer" underlying the universe, what is the hardware or platform on which the computations run? In this paper I will argue for an idealist solution to this 'platform problem' in digital physics, i.e. a solution that crucially involves self-consciousness as the ontological foundation of reality. Here Royce's mathematical model of absolute self-consciousness will prove very useful. Focusing on the recursive structure of self-consciousness (i.e. its awareness of itself, and its awareness of that awareness, and its awareness of the awareness of its awareness, and so on), Royce argued that self-consciousness exhibits the same recursion that defines the natural number system N. This then allows us to describe absolute self-consciousness as an awareness of N and thereby also of all possible mappings from N to N – i.e. an awareness of all possible algorithms, including the complex computation that constitutes our universe. Our universe can then be – tentatively, of course – explained as that complex computation that maximizes the absolute's self-consciousness insofar as it is the universe that is most conducive to the evolution of life and intelligence.
This paper investigates Fichte's views on self-consciousness in relation to current debates about... more This paper investigates Fichte's views on self-consciousness in relation to current debates about Leibniz's famous question: "Why is there something rather than nothing?" Due to John Leslie and Robert Nozick, ontological self-grounding has become a popular strategy for solving that question, such that whatever explains why everything exists must explain its own existence as well. It is surprising that Fichte is almost never mentioned in the recent literature on Leibniz's question. Fichte, after all, argues that we can only make sense of self-consciousness if we take it to be "self-positing", i.e. producing its own existence. Thus, self-consciousness becomes a possible candidate for being the self-grounding entity that explains existence. I argue that, in light of the hard problem of consciousness and the possibility of non-temporal causation, self-consciousness could very well be the solution to Leibniz's question. This takes us in the direction of an absolute-idealist view of the universe.
This essay combines the hypothesis of the zero energy universe in physics with the Buddhist insig... more This essay combines the hypothesis of the zero energy universe in physics with the Buddhist insight into the emptiness of empirical existence. The hypothesis of the zero energy universe says that because the universe is composed of equal amounts of positive and negative energy -- amounts that cancel each other out -- the universe contains ultimately no energy at all and is in that sense empty. This duality of positive and negative energy, plus the duality between matter and antimatter, leads to a conception of empirical reality as a manifestation of nothingness as coincidentia oppositorum, the ultimate unity of polar opposites. Next, focusing on the regressive nature of the principle of sufficient reason, the author argues for the illusory nature of existence: since no ultimate explanation can be given why there exists anything at all, the very assumption that there exists anything at all becomes problematic. This illusory nature of existence is then explained in terms of the idea that empirical reality is an appearance of antithetically structured nothingness. The upshot is a theory of dialectical nihilism that can be seen as a rationalization of Buddhism and Daoism.
This paper analyses Islamic fundamentalism with a view to overcoming the autonomy-heteronomy dich... more This paper analyses Islamic fundamentalism with a view to overcoming the autonomy-heteronomy dichotomy. The destructive effects of the modern autonomy of the subject have been pointed out by both postmodernism and neoconservatism. However, having recognized the cogency of these criticisms of modern autonomy, we cannot simply sacrifice our autonomy and trade it for heteronomy, in favor of the rights of "the Other". That, after all, would plunge us right back into the dogmatism of the Middle-Ages, the very thing the Enlightenment hoped to save us from. This is exactly what happens in fundamentalism, where the criticism of modern autonomy – though reasonable in itself – results in the unconditional acceptance of absolute external authority, revealed in the literal truth of Holy Scripture. So where does this leave us? We can summarize the problem before us by means of the following chiasm: subjective autonomy without respect for the other becomes totalitarian egocentrism, yet respect for the other without a measure of subjective autonomy becomes dogmatic heteronomy. Hence, to save the possibility of critical thought, we must find a third position between autonomy and heteronomy, a reconciling mediation between the divergent interests of self and other. The analysis of Islamic fundamentalism offered in this paper aims to show the urgency and actuality of this critical program of overcoming modern autonomy in the direction of a reciprocal notion of freedom, where self and other are in normative equilibrium. In contrast to neoconservatism, I stress the essential modernity of Islamic fundamentalism. That is to say, I show how Islamic fundamentalism shares the violent dialectic with which the modern subject has realized his autonomy in the world through capitalist imperialism: the dialectic of self-determination through negation of the other. As a consequence, I see the so-called “Clash of Civilizations” between modernity and Islamic fundamentalism not as a clash between different cultures which are essentially alien to each other. Rather I see that clash as an internal contradiction of modernity itself, which has – through globalization – conquered the world and now begins to bite its own tail. Thus the violent dialectic of modernity turns back on itself, producing its own self-negation in the form of Islamic fundamentalism. The religious heteronomy of the fundamentalist is therefore not alien to modern autonomy at all, rather it is its self-sublation. In this context I will stress the Protestant origins of fundamentalism and show how it was exported from the West to Islamic cultures.
This paper offers a logical analysis of a possible answer to Leibniz' famous question "Why is the... more This paper offers a logical analysis of a possible answer to Leibniz' famous question "Why is there something rather than nothing?". The difficulty with this question is that if we want to answer it, we have no choice but to start with the assumption that nothing at all exists and then investigate how we might derive existence from this state of nothingness. The necessity of such an approach is obvious: as long as we start with some primordial being (e.g. God or the laws of physics) as the cause of all other beings, we will not have truly answered Leibniz' question, since in that case we still have to explain why the supposedly primordial being existed. I argue that this problem becomes tractable if we focus on the logical paradoxes involved in the notion of absolute nothingness. From such paradoxes we might conclude that the concept of absolute nothingness is logically incoherent. And if that is the case, then we appear to have a very simple answer to Leibniz' question, an answer that still starts with the assumption that nothing exists but then goes on to point out the contradiction in this assumption. However, the question then becomes: Is the existence of nothing inconsistent in itself? Or is the inconsistency merely to be found in our concept of nothingness? It is clear that theanswer to these questions is crucial to how we can go about answering Leibniz' question. If the logical impossibility of nothingness is merely subjective, i.e. merely an effect of our inability to think nothingness, then we can't use this impossibility to answer Leibniz' question. Using the principle that truth supervenes on being, I will argue for an objective interpretation of the logical impossibility of nothingness. In short, the proposed answer to Leibniz' question appears to hold up.
This paper offers a philosophical analysis of quantum theories of nothingness. Such theories -- p... more This paper offers a philosophical analysis of quantum theories of nothingness. Such theories -- proposed by physicists like Hawking, Tryon and Vilenkin -- aim to give a scientific answer to Leibniz' question "Why is there something rather than nothing?". I will argue, however, that ultimately such theories cannot answer Leibniz' question, even if they are scientifically sound and offer crucial insights into how the universe came into being. The difficulty is that these theories, as belonging to physics, still presuppose too much ontological baggage, notably the false vacuum of 'empty' space and/or the laws of quantum mechanics. Thus their 'nothing' is still not the absolute nothingness which is required if we truly want to answer Leibniz' question. Here, I think, philosophy must come to the rescue of physics. I will therefore argue for a dialectical conception of nothingness as self-negating. This, according to me, is the necessary philosophical complement to the quantum theory of nothing. A crucially important fact in this regard is the often noted energetic polarity of the physical universe, i.e. its separation into the positive energy captured in matter and the negative energy of the gravitational force. A similar conclusion is suggested by the fluctuation of the false vacuum, where particle and antiparticle pairs spontaneously pop into existence out of the fluctuating 'zero' energy level of empty space. As I will argue, these facts clearly point in the direction of a dialectical conception of nothingness as self-negating, since on such a conception polarity is an intrinsic feature of nothingness itself, divided as it is between itself and its negation. Only a dialectics of nothingness, then, is truly able to answer Leibniz' question.
This PdD thesis deals with the age-old conflict between the 'manifest image' of man and the 'scie... more This PdD thesis deals with the age-old conflict between the 'manifest image' of man and the 'scientific image' (Wilfrid Sellars). Whereas the manifest image portrays man as a normative subject, endowed with free will and self-consciously acting on normative rules, the scientific image sees man as one physical object among other physical objects, strictly governed by causal laws and thus devoid of free will and normativity. In this study I develop a "socio-transcendental naturalistic" solution to solve this problem -- that is to say: the manifest image of man, which is a transcendental precondition of the scientific image, is reconstructed on the basis of the latter by viewing the normative nature of man as a result of mankind's social evolution. I focus in particular on the internalization of social pressure for and against different behavioral patterns as having resulted in rule-following behavior. Following thinkers like Hegel, Peirce, Mead and Habermas I then use the regulative ideal of the ideal community as a way to avoid social relativism while holding on to the social origins of normative behavior in mankind. In this way I give a socio-transcendental naturalistic reconstruction of normativity, not only in ethics but also in language and concept use. Concerning the latter I use inferential-role semantics to develop a social but non-relativistic theory of conceptual content, which also explains how sensory experience can have conceptual content.
Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 2024
Detuning the climate: Thinking about climate change with Heidegger, Sloterdijk and Blok This pape... more Detuning the climate: Thinking about climate change with Heidegger, Sloterdijk and Blok This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focussing on the double meaning of 'climate', namely (1) average weather condition and (2) social mood or atmosphere (e.g. political climate). The relation between global heating and social mood or atmosphere is investigated through a rethinking of Martin Heidegger's phenomenology of moods and Peter Sloterdijk's elaboration of Heideggerian phenomenology into his philosophy of spheres. Guided by Heidegger's insight into the world disclosing function of moods, especially existential anxiety, we investigate whether climate anxiety has a similar disclosing function. We argue that climate anxiety involves an ecological world disclosure. We then turn to Sloterdijk's elaboration of Heidegger's phenomenology of moods into a wide-ranging theory of intersubjective attunement and life-world constitution in intersubjective 'spheres'. Sloterdijk speaks of an intraspheric 'greenhouse effect', meaning that both the physical and the social climate within a sphere must be adequate for interhuman development. We argue that the catastrophic effects of runaway global heating threaten this intraspheric greenhouse effect, causing a fundamental increase in interhuman conflictuality. Finally, this paper also engages critically with Vincent Blok's post-phenomenological, speculative ecology of the 'earth in itself' as necessitated by the disruptive event of climate change. Contra Blok it is argued that phenomenology is capable of uncovering the philosophical meaning of climate change, especially given the internal connection between climate as meteorological phenomenon and climate as world disclosing mood.
This article offers a philosophical analysis of Paul Austers prose poem "White Spaces" at the occ... more This article offers a philosophical analysis of Paul Austers prose poem "White Spaces" at the occassion of his passing away on the first of may 2024.
De ontmoeting van Buber en Heidegger in 1957 was in zekere zin een meta-ontmoeting, dwz. een gebe... more De ontmoeting van Buber en Heidegger in 1957 was in zekere zin een meta-ontmoeting, dwz. een gebeurtenis waarin de ontmoeting als zodanig centraal stond en dan vooral de openheid die voor elke ware ontmoeting noodzakelijk is. Vanuit het dialogische denken van Buber laat zich tegen Heidegger inbrengen dat deze de “openheid van het Zijn” niet radicaal genoeg denkt, namelijk als onvoorwaardelijk openstaan voor de andersheid van de ander – wat tot uiting komt in de xenofobie van Heideggers Zijnshistorisch nazisme en antisemitisme. Omgekeerd laat zich vanuit Heideggers Zijnsdenken tegen Buber inbrengen dat deze de ontologische dimensie van de dialogische openheid niet goed beseft: openheid is niet slechts een subjectieve houding van openstaan die ik inneem tegenover de ander; als mogelijkheidsvoorwaarde van onze ontmoeting valt deze openheid samen met de “openheid van het Zijn” als zodanig, waarin Ik en Jij überhaupt aan elkaar kunnen verschijnen. Zo kunnen we uit de dialectiek van de filosofische ontmoeting van Buber en Heidegger een notie van de dialogische openheid van het Zijn destilleren. Dit vereist echter een voorbereidende studie naar de systematische rol van het begrip “ontmoeting” in de filosofieën van Buber en Heidegger, een taak die in dit artikel centraal zal staan. In een vervolgartikel zal de dialectiek van hun wederzijdse confrontatie diepgaander onderzocht worden.
This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focuss... more This paper investigates the phenomenological importance of anthropogenic climate change by focussing on the double meaning of ‘climate’, namely (1) average weather condition and (2) social mood or atmosphere (e.g. political climate). The relation between global heating and social mood or atmosphere is investigated through a rethinking of Martin Heidegger’s phenomenology of moods and Peter Sloterdijk’s elaboration of Heideggerian phenomenology into his philosophy of spheres. Guided by Heidegger’s insight into the world disclosing function of moods, especially existential anxiety, we investigate whether climate anxiety has a similar disclosing function. We argue that climate anxiety involves an ecological world disclosure. We then turn to Sloterdijk’s elaboration of Heidegger’s phenomenology of moods into a wide-ranging theory of intersubjective attunement and life-world constitution in intersubjective ‘spheres’. Sloterdijk speaks of an intraspheric ‘greenhouse effect’, meaning that both the physical and the social climate within a sphere must be adequate for interhuman development. We argue that the catastrophic effects of runaway global heating threaten this intraspheric greenhouse effect, causing a fundamental increase in interhuman conflictuality. Finally we investigate the ecological world-disclosure in climate anxiety by taking a critical look at Sloterdijk's analysis of the capitalist "comfort sphere" and its unsustainable relation to the 'outside' environment.
100 jaar geleden verscheen Bubers klassieker "Ich und Du". In dit artikel ga ik in op Bubers plek... more 100 jaar geleden verscheen Bubers klassieker "Ich und Du". In dit artikel ga ik in op Bubers plek in de 20ste eeuwse filosofie en het belang van zijn dialogische denken voor onze tijd, met name in het licht van de veelbesproken "bubbelficatie" van de samenleving, de opkomst van complottheorieën en de ecologische noodzaak van een nieuw wereldbeeld waarin de verbondenheid met de natuur centraal staat.
Existentiële angst speelt een centrale rol in de Zijnsfilosofie van Martin Heidegger (1889-1976).... more Existentiële angst speelt een centrale rol in de Zijnsfilosofie van Martin Heidegger (1889-1976). Angst brengt ons in contact met 'het Niets' van het 'zijn-ten-dode' en laat zo – in contrast daarmee – de wereld des te indringender aanwezig zijn. In de existentiële angst wordt volgens Heidegger 'het Zijn' van de wereld 'ontsloten'. Maar hoe zit het met de klimaatangst, de groeiende angst onder jongeren en bezorgde ouders en grootouders om de op termijn maatschappij-ontwrichtende en levensbedreigende gevolgen van #klimaatverandering en ecologische ineenstorting? Heeft ook deze angst een 'Zijnsontsluitende' werking?
Binnen de ecologische beweging bestaat er een brede consensus dat we de ecologische crisis alleen... more Binnen de ecologische beweging bestaat er een brede consensus dat we de ecologische crisis alleen kunnen oplossen als we, zoals de Amerikaanse activiste en schrijfster Naomi Klein zegt, “een alternatief wereldbeeld” ontwikkelen “dat het kan opnemen tegen het wereldbeeld waardoor de ecologische crisis is veroorzaakt”. In dit essay onderzoek ik de mogelijkheid van zo'n alternatief wereldbeeld: een ecologische visie waarin de mens als taal- en cultuurwezen niet buiten of boven de natuur staat maar een integraal onderdeel vormt van het aardse ecosysteem en zijn ecologisch equilibrium. Daarbij zal ik speciale aandacht geven aan een begrippenpaar dat in de ecologische beweging een centrale rol speelt, namelijk “extractivisme” versus “wederkerigheid”. Extractie kenmerkt de moderne omgang met de natuur én met de medemens, waarbij we meer nemen dan teruggeven (de essentie van winst). Daartegenover staat in de ecologie het belang van wederkerigheid, waarbij nemen en geven in evenwicht zijn. Wederkerigheid is niet alleen cruciaal voor de symbiotische samenwerkingsverbanden van soorten in ecosystemen; dit begrip vormt voor de ecologische beweging ook de sleutel tot een duurzame economie, waarbij nemen van en teruggeven aan de natuur in evenwicht zijn. Alleen door een dergelijke wederkerigheid te ontwikkelen kunnen wij als menselijke beschaving in een ecologisch equilibrium met de natuur samenleven. In dit artikel laat ik zien hoe het extractivisme samenhangt met het historische ontstaan van natuuroverheersing en sociale ongelijkheid en hoe het ecologische begrip van wederkerigheid ook antropologisch van belang is om de mens als taal- en cultuurwezen te begrijpen. Wederkerigheid vormt zo de rode draad die de ecologie en de menselijke beschaving bijeenhoudt en bovendien verbindt met de politieke strijd voor een duurzame en rechtvaardige economie, voorbij de huidige dominantie van het kapitalistische winstmotief.
According to quotational theory, indirect ascriptions of propositional attitudes should be analyz... more According to quotational theory, indirect ascriptions of propositional attitudes should be analyzed as direct ascriptions of attitudes towards natural-language sentences specified by quotations. A famous objection to this theory is Church's translation argument. In the literature several objections to the translation argument have been raised, which in this paper are shown to be unsuccessful. This paper offers a new objection. We argue against Church's presupposition that quoted expressions, since they are mentioned, cannot be translated. In many contexts quoted expressions are used and mentioned simultaneously, and the quotational analysis of propositional-attitude ascriptions is such a context. Hence the translation argument is unsound.
In zijn boek Omarm de Chaos (2021) betoogt klimaatwetenschapper en transitieprofessor Jan Rotmans... more In zijn boek Omarm de Chaos (2021) betoogt klimaatwetenschapper en transitieprofessor Jan Rotmans dat wij momenteel leven in “de tussentijd”, de inherent chaotische tijd tussen “het is” en “het zal” (idem, 9). Het mondiale kapitalisme kampt met een “meervoudige systeemcrisis”: “We hebben een financieel-economische crisis, een ecologische crisis, een morele crisis en een democratische crisis, die ook nog eens allemaal op elkaar inwerken en elkaar versterken” (idem, 41). Deze bundeling van crises zet onze wereld op z’n kop en zal, goedschiks of kwaadschiks, tot systeemverandering leiden. De kapitalistische machtspiramide brokkelt langzaam maar zeker af en kantelt naar een radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving, met "balans" als centrale waarde: "Balans tussen mens en natuur, balans tussen mens en economie, balans tussen medemensen en balans tussen hoofd en hart van de individuele mens” (idem, 205).
In het volgende onderzoek ik de vraag of we deze "tussentijd" niet ook anders kunnen begrijpen, niet alleen negatief – als chaotische overgangsperiode – maar ook positief als de Tijd van het Tussen. Is het Tussen niet precies de spil waar de komende pannenkoek-samenleving om moet draaien? Het Tussen (das Zwischen, the Between, the Inter, l’Entre-Deux) is een centraal en complex begrip uit de hermeneutische, postmoderne en ook ecologische filosofie dat duidt op de absoluut gelijkwaardige, ontologisch productieve en non-binaire relatie tussen Ik en Ander, tussen identiteit en andersheid, tussen eenheid en veelheid, tussen mens en natuur, en tussen levende wezens in ecosystemen. Daarmee biedt het Tussen een ontologisch alternatief voor het modern-westerse paradigma van het autonome Ik en zijn binaire logica van zelfbepaling door uitsluiting van andersheid, zoals dat met name door Descartes, Kant en Hegel filosofisch is uitgewerkt.
Zoals ik zal betogen is het precies deze binaire logica die aan de kapitalistische machtspiramide ten grondslag ligt, voor zover deze logica de veelkleurige rijkdom aan reële verschillen tussen mensen onderling en tussen mens en natuur reduceert tot schematische variaties op de dialectische tegenstelling van Ik en niet-Ik: de vrouw is slechts niet-man, de natuur is slechts niet-mens, het lichaam is slechts niet-geest, de kleurling is slechts niet-blank, de homo is slechts niet-hetero, etc. De concrete, oneindig gevarieerde rijkdom aan verschillen wordt zo gereduceerd tot simpele, manicheïstische schema's ten dienste van het heersende, westerse, masculiene subject. Zo houdt de machtspiramide zichzelf in stand door concrete vormen van klassisme, kolonialisme, racisme, seksisme en antropocentrisme.
Het Tussen biedt een alternatief ontologisch paradigma dat, in de terminologie van Adorno's negatieve dialectiek, "verzoening" mogelijk maakt: "Deze geeft het niet-identieke vrij [en] opent pas de veelheid van het verschillende, waarover de dialectiek geen macht meer heeft. Verzoening is het indachtig zijn van het niet langer vijandige vele, zoals dat voor de subjectieve Rede anathema is" (Adorno 1990, 18). Het Tussen stelt ons in staat om te begrijpen hoe radicaal verschillende wezens in absolute gelijkwaardigheid en vrijheid met elkaar kunnen leven in netwerken van wederzijds affirmatieve afhankelijkheidsrelaties. Zo vormt het Tussen de ontologische grondslag van de centrale waarde van balans die volgens Rotmans in de komende radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving centraal moet staan.
In dit essay werk ik de ontologie van het Tussen primair uit aan de hand van de dialogische filosofie van Martin Buber, waarin het Tussen – de dialogische relatie tussen Ik en Jij – ontologisch gedacht wordt als de zijnsbron van de gesprekspartners. De gesprekspartners moeten hierbij nadrukkelijk niet als louter menselijk begrepen worden: élk zijnde, levend of niet levend, verschijnt volgens Buber oorspronkelijk als een Jij in de universele, kosmische dialoog. In die zin kan het Buberiaanse Tussen, zoals bijvoorbeeld Levinas doet, begrepen worden in Heideggeriaanse termen als "het Zijn van de zijnden": datgene wat alles laat zijn. Pas door de instrumentaliserende houding van de mens wordt deze Ik/Jij-relatie gereduceerd tot een objectiverende Ik/Het-relatie, waar de ander verschijnt als een inwisselbaar en exploiteerbaar "ding". Zo combineert Buber kapitalismekritiek met de universele aanspraak van zijn dialogische ontologie als een fundamentele ontologie voor de werkelijkheid als "open geheel".
Vervolgens laat ik zien hoe het dialogische Tussen samenhangt met vergelijkbare begrippen in de hermeneutische, postmoderne, post-marxistische en ecologische filosofie, waarbij ik nader inga op denkers als Levinas, Adorno, Hardt en Negri, Arne Naess, Naomi Klein en Jason Hickel. Uiteindelijk mondt de zo uitgewerkte ontologie van het Tussen uit in een post-modern vrijheidsbegrip als kritisch alternatief voor het moderne autonomie-ideaal, een alternatief dat een derde positie tussen autonomie en heteronomie vormt en dat als zodanig voorbij de binaire logica van de westerse moderniteit gaat. Het is deze vrijheid, gefundeerd in de ontologie van het Tussen, die een nieuw kritisch-emancipatoir project mogelijk maakt en daarmee de basis legt voor postmoderne en ecologische kapitalismekritiek.
Het is inmiddels overduidelijk dat ons economisch systeem, met z’n eenzijdige focus op constante ... more Het is inmiddels overduidelijk dat ons economisch systeem, met z’n eenzijdige focus op constante groei en winstmaximalisatie voor de allerrijksten, een acute bedreiging vormt – niet alleen voor de armen der aarde en niet alleen voor het klimaat en de vitale ecosystemen van onze planeet, maar ook voor liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking. Het nachtmerriescenario van mondiale ecologische ineenstorting in combinatie met autoritair, ondemocratisch kapitalisme komt steeds dichterbij. Maar omdat nu ook liberale principes bedreigd worden door het kapitalisme, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen; óók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme te beteugelen. Dit opent de mogelijkheid van een groen-liberaal-socialistisch monsterverbond tegen het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een post-kapitalistische toekomst: een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. Dat het socialisme of zelfs het communisme in zo’n monsterverbond niets aan radicaliteit hoeft in te boeten, zal aan het eind van dit essay aan bod komen. Socialisten en liberalen hoeven het echt niet over alles eens te worden; er blijft genoeg ruimte voor discussie. Maar dan moeten we die discussie wél voeren. Een breed publiek debat over nut, noodzaak en mogelijkheid van een post-kapitalistisch alternatief is nu van het allergrootste belang; de toekomst van de menselijke beschaving op Aarde hangt ervan af. Dit essay wil een aanzet zijn tot die discussie.
Twee in rap tempo escalerende crises bedreigen onze toekomst: de ecologische crisis en de wereldw... more Twee in rap tempo escalerende crises bedreigen onze toekomst: de ecologische crisis en de wereldwijde crisis van de democratie. In beide gevallen speelt het geglobaliseerde neoliberale kapitalisme een kwalijke rol. Onze kapitalistische economieën worden geacht jaarlijks zo’n drie procent te groeien, maar eindeloze exponentiële groei – met bijbehorende groei in grondstoffenverbruik en afval-uitstoot – is simpelweg onhoudbaar op een eindige planeet.¹ Bovendien zijn de vruchten van die groei zeer ongelijkheid verdeeld, waarbij de winsten primair geïncasseerd worden door een steeds rijkere elite. Een elite die daarmee niet alleen bovenmatig drukt op de ecologische stabiliteit van onze planeet, maar ook op onze democratische systemen. Groeiende economische macht betekent immers óók groeiende politieke macht, des te meer in het huidige tijdperk van Big Tech en de sociale media. Politici, van links tot rechts, doen er verstandig aan dit onder ogen te zien en zouden eindelijk weer het k-woord – kapitalisme – in de mond moeten durven nemen. Te lang is de kapitalistische economie geaccepteerd als ‘the only game in town’, als ware het een natuurgegeven dat net zo min aangepast kan worden als de zwaartekracht of de lichtsnelheid. We moeten dit Denkverbot over het kapitalisme opheffen. Het kapitalisme is geen natuurwet: het is door menselijk handelen ontstaan en kan dus ook door menselijk handelen veranderd worden. Paradoxaal genoeg geeft juist het omvattende karakter van de huidige crisis van het kapitalisme aanleiding tot enige hoop. De dreiging van ecologische ineenstorting gaat iedereen aan, of je nou links bent of rechts. En omdat nu ook liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking door het kapitalisme bedreigd worden, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen. Oók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme aan te pakken. Dit alles opent de mogelijkheid van groen-liberaal-socialistische samenwerking in het beteugelen van het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. In dit artikel onderzoek ik de noodzaak en mogelijkheden van zo’n breed verbond tegen het huidige gedereguleerde kapitalisme.
The burgeoning field of digital physics is based on the fact that physical processes are thorough... more The burgeoning field of digital physics is based on the fact that physical processes are thoroughly computable, with the laws of nature acting as algorithms taking the present state of a physical system as input and producing the next state as output. In this paper I will be concerned with one of the most fundamental problems in digital physics: the problem of the hardware or – more generally – of the computing platform, i.e. the pre-existing environment that facilitates the process of computation. If physical processes are computations, if the entire universe is computational, what then is the "cosmic computer" underlying the universe, what is the hardware or platform on which the computations run? In this paper I will argue for an idealist solution to this 'platform problem' in digital physics, i.e. a solution that crucially involves self-consciousness as the ontological foundation of reality. Here Royce's mathematical model of absolute self-consciousness will prove very useful. Focusing on the recursive structure of self-consciousness (i.e. its awareness of itself, and its awareness of that awareness, and its awareness of the awareness of its awareness, and so on), Royce argued that self-consciousness exhibits the same recursion that defines the natural number system N. This then allows us to describe absolute self-consciousness as an awareness of N and thereby also of all possible mappings from N to N – i.e. an awareness of all possible algorithms, including the complex computation that constitutes our universe. Our universe can then be – tentatively, of course – explained as that complex computation that maximizes the absolute's self-consciousness insofar as it is the universe that is most conducive to the evolution of life and intelligence.
This paper investigates Fichte's views on self-consciousness in relation to current debates about... more This paper investigates Fichte's views on self-consciousness in relation to current debates about Leibniz's famous question: "Why is there something rather than nothing?" Due to John Leslie and Robert Nozick, ontological self-grounding has become a popular strategy for solving that question, such that whatever explains why everything exists must explain its own existence as well. It is surprising that Fichte is almost never mentioned in the recent literature on Leibniz's question. Fichte, after all, argues that we can only make sense of self-consciousness if we take it to be "self-positing", i.e. producing its own existence. Thus, self-consciousness becomes a possible candidate for being the self-grounding entity that explains existence. I argue that, in light of the hard problem of consciousness and the possibility of non-temporal causation, self-consciousness could very well be the solution to Leibniz's question. This takes us in the direction of an absolute-idealist view of the universe.
This essay combines the hypothesis of the zero energy universe in physics with the Buddhist insig... more This essay combines the hypothesis of the zero energy universe in physics with the Buddhist insight into the emptiness of empirical existence. The hypothesis of the zero energy universe says that because the universe is composed of equal amounts of positive and negative energy -- amounts that cancel each other out -- the universe contains ultimately no energy at all and is in that sense empty. This duality of positive and negative energy, plus the duality between matter and antimatter, leads to a conception of empirical reality as a manifestation of nothingness as coincidentia oppositorum, the ultimate unity of polar opposites. Next, focusing on the regressive nature of the principle of sufficient reason, the author argues for the illusory nature of existence: since no ultimate explanation can be given why there exists anything at all, the very assumption that there exists anything at all becomes problematic. This illusory nature of existence is then explained in terms of the idea that empirical reality is an appearance of antithetically structured nothingness. The upshot is a theory of dialectical nihilism that can be seen as a rationalization of Buddhism and Daoism.
This paper analyses Islamic fundamentalism with a view to overcoming the autonomy-heteronomy dich... more This paper analyses Islamic fundamentalism with a view to overcoming the autonomy-heteronomy dichotomy. The destructive effects of the modern autonomy of the subject have been pointed out by both postmodernism and neoconservatism. However, having recognized the cogency of these criticisms of modern autonomy, we cannot simply sacrifice our autonomy and trade it for heteronomy, in favor of the rights of "the Other". That, after all, would plunge us right back into the dogmatism of the Middle-Ages, the very thing the Enlightenment hoped to save us from. This is exactly what happens in fundamentalism, where the criticism of modern autonomy – though reasonable in itself – results in the unconditional acceptance of absolute external authority, revealed in the literal truth of Holy Scripture. So where does this leave us? We can summarize the problem before us by means of the following chiasm: subjective autonomy without respect for the other becomes totalitarian egocentrism, yet respect for the other without a measure of subjective autonomy becomes dogmatic heteronomy. Hence, to save the possibility of critical thought, we must find a third position between autonomy and heteronomy, a reconciling mediation between the divergent interests of self and other. The analysis of Islamic fundamentalism offered in this paper aims to show the urgency and actuality of this critical program of overcoming modern autonomy in the direction of a reciprocal notion of freedom, where self and other are in normative equilibrium. In contrast to neoconservatism, I stress the essential modernity of Islamic fundamentalism. That is to say, I show how Islamic fundamentalism shares the violent dialectic with which the modern subject has realized his autonomy in the world through capitalist imperialism: the dialectic of self-determination through negation of the other. As a consequence, I see the so-called “Clash of Civilizations” between modernity and Islamic fundamentalism not as a clash between different cultures which are essentially alien to each other. Rather I see that clash as an internal contradiction of modernity itself, which has – through globalization – conquered the world and now begins to bite its own tail. Thus the violent dialectic of modernity turns back on itself, producing its own self-negation in the form of Islamic fundamentalism. The religious heteronomy of the fundamentalist is therefore not alien to modern autonomy at all, rather it is its self-sublation. In this context I will stress the Protestant origins of fundamentalism and show how it was exported from the West to Islamic cultures.
This paper offers a logical analysis of a possible answer to Leibniz' famous question "Why is the... more This paper offers a logical analysis of a possible answer to Leibniz' famous question "Why is there something rather than nothing?". The difficulty with this question is that if we want to answer it, we have no choice but to start with the assumption that nothing at all exists and then investigate how we might derive existence from this state of nothingness. The necessity of such an approach is obvious: as long as we start with some primordial being (e.g. God or the laws of physics) as the cause of all other beings, we will not have truly answered Leibniz' question, since in that case we still have to explain why the supposedly primordial being existed. I argue that this problem becomes tractable if we focus on the logical paradoxes involved in the notion of absolute nothingness. From such paradoxes we might conclude that the concept of absolute nothingness is logically incoherent. And if that is the case, then we appear to have a very simple answer to Leibniz' question, an answer that still starts with the assumption that nothing exists but then goes on to point out the contradiction in this assumption. However, the question then becomes: Is the existence of nothing inconsistent in itself? Or is the inconsistency merely to be found in our concept of nothingness? It is clear that theanswer to these questions is crucial to how we can go about answering Leibniz' question. If the logical impossibility of nothingness is merely subjective, i.e. merely an effect of our inability to think nothingness, then we can't use this impossibility to answer Leibniz' question. Using the principle that truth supervenes on being, I will argue for an objective interpretation of the logical impossibility of nothingness. In short, the proposed answer to Leibniz' question appears to hold up.
This paper offers a philosophical analysis of quantum theories of nothingness. Such theories -- p... more This paper offers a philosophical analysis of quantum theories of nothingness. Such theories -- proposed by physicists like Hawking, Tryon and Vilenkin -- aim to give a scientific answer to Leibniz' question "Why is there something rather than nothing?". I will argue, however, that ultimately such theories cannot answer Leibniz' question, even if they are scientifically sound and offer crucial insights into how the universe came into being. The difficulty is that these theories, as belonging to physics, still presuppose too much ontological baggage, notably the false vacuum of 'empty' space and/or the laws of quantum mechanics. Thus their 'nothing' is still not the absolute nothingness which is required if we truly want to answer Leibniz' question. Here, I think, philosophy must come to the rescue of physics. I will therefore argue for a dialectical conception of nothingness as self-negating. This, according to me, is the necessary philosophical complement to the quantum theory of nothing. A crucially important fact in this regard is the often noted energetic polarity of the physical universe, i.e. its separation into the positive energy captured in matter and the negative energy of the gravitational force. A similar conclusion is suggested by the fluctuation of the false vacuum, where particle and antiparticle pairs spontaneously pop into existence out of the fluctuating 'zero' energy level of empty space. As I will argue, these facts clearly point in the direction of a dialectical conception of nothingness as self-negating, since on such a conception polarity is an intrinsic feature of nothingness itself, divided as it is between itself and its negation. Only a dialectics of nothingness, then, is truly able to answer Leibniz' question.
In this essay I explore the phenomenology and psychoanalysis of writer's block. My main thesis is... more In this essay I explore the phenomenology and psychoanalysis of writer's block. My main thesis is that the experience of writer's block is fundamentally akin to moods like anxiety and boredom as analyzed by Heidegger, Sartre and Lacan. That is to say: in the experience of writer's block, notably the blank page in which the blocked writer falls as into an "abyss of meaninglessness" (Heidegger), we get a glimpse of what Lacan called the Real and what Heidegger called the Nothingness of Being as the abysmal ground of existence. The essay is divided into two parts. In Part 1 ("A clearing in a forest of text") I use Heidegger, Sartre and Lacan to elucidate the experience of writers block. In Part 2 ("Tumbling in white spaces: Reading Paul Auster") I corroborate this analysis of writer's block via a detailed reading of Paul Auster's poetry and in particular his prose poem White Spaces.
In these remarks develop in a sketchy manner the main ideas of a theory I am still working on. I ... more In these remarks develop in a sketchy manner the main ideas of a theory I am still working on. I intend to develop these remarks more fully in the future. I like to call this theory "Absolute Idealism 2.0" since it starts from the basic insight of traditional Absolute Idealism (developed by Plotinus, Fichte, Schelling, Hegel) but then takes this insight into a new direction by drawing on ideas from modern physics and computability theory. The basic insight from traditional Absolute Idealism, I submit, is the idea that reality is at bottom a self-conscious whole, producing itself by being aware of itself (remarks 1 and 2). Using ideas from the American Idealist Josiah Royce, I argue in remark 5 that the recursivity inherent in self-consciousness allows us to establish an intrinsic connection between self-consciousness and the recursively generated natural numbers. This then allows us to connect the Absolute-Idealist notion of self-consciousness, as the ultimate ground and essence of reality, to modern physics and computability theory, where the natural numbers figure prominently in the definition of computable functions (remarks 6, 7 and 8). Since, however, I am certainly no expert in computation, I am not entirely sure about the correctness of my application of computability theory to Absolute Idealism (this holds in particular for remark 8, which is by far the most contentious). Hence my request to the reader: if you spot difficulties, obvious mistakes or gaps in my reasoning, please let me know.
Uploads
PhD thesis by Peter Sas
Papers by Peter Sas
Daarbij zal ik speciale aandacht geven aan een begrippenpaar dat in de ecologische beweging een centrale rol speelt, namelijk “extractivisme” versus “wederkerigheid”. Extractie kenmerkt de moderne omgang met de natuur én met de medemens, waarbij we meer nemen dan teruggeven (de essentie van winst). Daartegenover staat in de ecologie het belang van wederkerigheid, waarbij nemen en geven in evenwicht zijn. Wederkerigheid is niet alleen cruciaal voor de symbiotische samenwerkingsverbanden van soorten in ecosystemen; dit begrip vormt voor de ecologische beweging ook de sleutel tot een duurzame economie, waarbij nemen van en teruggeven aan de natuur in evenwicht zijn. Alleen door een dergelijke wederkerigheid te ontwikkelen kunnen wij als menselijke beschaving in een ecologisch equilibrium met de natuur samenleven.
In dit artikel laat ik zien hoe het extractivisme samenhangt met het historische ontstaan van natuuroverheersing en sociale ongelijkheid en hoe het ecologische begrip van wederkerigheid ook antropologisch van belang is om de mens als taal- en cultuurwezen te begrijpen. Wederkerigheid vormt zo de rode draad die de ecologie en de menselijke beschaving bijeenhoudt en bovendien verbindt met de politieke strijd voor een duurzame en rechtvaardige economie, voorbij de huidige dominantie van het kapitalistische winstmotief.
In het volgende onderzoek ik de vraag of we deze "tussentijd" niet ook anders kunnen begrijpen, niet alleen negatief – als chaotische overgangsperiode – maar ook positief als de Tijd van het Tussen. Is het Tussen niet precies de spil waar de komende pannenkoek-samenleving om moet draaien? Het Tussen (das Zwischen, the Between, the Inter, l’Entre-Deux) is een centraal en complex begrip uit de hermeneutische, postmoderne en ook ecologische filosofie dat duidt op de absoluut gelijkwaardige, ontologisch productieve en non-binaire relatie tussen Ik en Ander, tussen identiteit en andersheid, tussen eenheid en veelheid, tussen mens en natuur, en tussen levende wezens in ecosystemen. Daarmee biedt het Tussen een ontologisch alternatief voor het modern-westerse paradigma van het autonome Ik en zijn binaire logica van zelfbepaling door uitsluiting van andersheid, zoals dat met name door Descartes, Kant en Hegel filosofisch is uitgewerkt.
Zoals ik zal betogen is het precies deze binaire logica die aan de kapitalistische machtspiramide ten grondslag ligt, voor zover deze logica de veelkleurige rijkdom aan reële verschillen tussen mensen onderling en tussen mens en natuur reduceert tot schematische variaties op de dialectische tegenstelling van Ik en niet-Ik: de vrouw is slechts niet-man, de natuur is slechts niet-mens, het lichaam is slechts niet-geest, de kleurling is slechts niet-blank, de homo is slechts niet-hetero, etc. De concrete, oneindig gevarieerde rijkdom aan verschillen wordt zo gereduceerd tot simpele, manicheïstische schema's ten dienste van het heersende, westerse, masculiene subject. Zo houdt de machtspiramide zichzelf in stand door concrete vormen van klassisme, kolonialisme, racisme, seksisme en antropocentrisme.
Het Tussen biedt een alternatief ontologisch paradigma dat, in de terminologie van Adorno's negatieve dialectiek, "verzoening" mogelijk maakt: "Deze geeft het niet-identieke vrij [en] opent pas de veelheid van het verschillende, waarover de dialectiek geen macht meer heeft. Verzoening is het indachtig zijn van het niet langer vijandige vele, zoals dat voor de subjectieve Rede anathema is" (Adorno 1990, 18). Het Tussen stelt ons in staat om te begrijpen hoe radicaal verschillende wezens in absolute gelijkwaardigheid en vrijheid met elkaar kunnen leven in netwerken van wederzijds affirmatieve afhankelijkheidsrelaties. Zo vormt het Tussen de ontologische grondslag van de centrale waarde van balans die volgens Rotmans in de komende radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving centraal moet staan.
In dit essay werk ik de ontologie van het Tussen primair uit aan de hand van de dialogische filosofie van Martin Buber, waarin het Tussen – de dialogische relatie tussen Ik en Jij – ontologisch gedacht wordt als de zijnsbron van de gesprekspartners. De gesprekspartners moeten hierbij nadrukkelijk niet als louter menselijk begrepen worden: élk zijnde, levend of niet levend, verschijnt volgens Buber oorspronkelijk als een Jij in de universele, kosmische dialoog. In die zin kan het Buberiaanse Tussen, zoals bijvoorbeeld Levinas doet, begrepen worden in Heideggeriaanse termen als "het Zijn van de zijnden": datgene wat alles laat zijn. Pas door de instrumentaliserende houding van de mens wordt deze Ik/Jij-relatie gereduceerd tot een objectiverende Ik/Het-relatie, waar de ander verschijnt als een inwisselbaar en exploiteerbaar "ding". Zo combineert Buber kapitalismekritiek met de universele aanspraak van zijn dialogische ontologie als een fundamentele ontologie voor de werkelijkheid als "open geheel".
Vervolgens laat ik zien hoe het dialogische Tussen samenhangt met vergelijkbare begrippen in de hermeneutische, postmoderne, post-marxistische en ecologische filosofie, waarbij ik nader inga op denkers als Levinas, Adorno, Hardt en Negri, Arne Naess, Naomi Klein en Jason Hickel. Uiteindelijk mondt de zo uitgewerkte ontologie van het Tussen uit in een post-modern vrijheidsbegrip als kritisch alternatief voor het moderne autonomie-ideaal, een alternatief dat een derde positie tussen autonomie en heteronomie vormt en dat als zodanig voorbij de binaire logica van de westerse moderniteit gaat. Het is deze vrijheid, gefundeerd in de ontologie van het Tussen, die een nieuw kritisch-emancipatoir project mogelijk maakt en daarmee de basis legt voor postmoderne en ecologische kapitalismekritiek.
Bovendien zijn de vruchten van die groei zeer ongelijkheid verdeeld, waarbij de winsten primair geïncasseerd worden door een steeds rijkere elite. Een elite die daarmee niet alleen bovenmatig drukt op de ecologische stabiliteit van onze planeet, maar ook op onze democratische systemen. Groeiende economische macht betekent immers óók groeiende politieke macht, des te meer in het huidige tijdperk van Big Tech en de sociale media.
Politici, van links tot rechts, doen er verstandig aan dit onder ogen te zien en zouden eindelijk weer het k-woord – kapitalisme – in de mond moeten durven nemen. Te lang is de kapitalistische economie geaccepteerd als ‘the only game in town’, als ware het een natuurgegeven dat net zo min aangepast kan worden als de zwaartekracht of de lichtsnelheid. We moeten dit Denkverbot over het kapitalisme opheffen. Het kapitalisme is geen natuurwet: het is door menselijk handelen ontstaan en kan dus ook door menselijk handelen veranderd worden.
Paradoxaal genoeg geeft juist het omvattende karakter van de huidige crisis van het kapitalisme aanleiding tot enige hoop. De dreiging van ecologische ineenstorting gaat iedereen aan, of je nou links bent of rechts. En omdat nu ook liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking door het kapitalisme bedreigd worden, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen. Oók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme aan te pakken.
Dit alles opent de mogelijkheid van groen-liberaal-socialistische samenwerking in het beteugelen van het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. In dit artikel onderzoek ik de noodzaak en mogelijkheden van zo’n breed verbond tegen het huidige gedereguleerde kapitalisme.
question.
Daarbij zal ik speciale aandacht geven aan een begrippenpaar dat in de ecologische beweging een centrale rol speelt, namelijk “extractivisme” versus “wederkerigheid”. Extractie kenmerkt de moderne omgang met de natuur én met de medemens, waarbij we meer nemen dan teruggeven (de essentie van winst). Daartegenover staat in de ecologie het belang van wederkerigheid, waarbij nemen en geven in evenwicht zijn. Wederkerigheid is niet alleen cruciaal voor de symbiotische samenwerkingsverbanden van soorten in ecosystemen; dit begrip vormt voor de ecologische beweging ook de sleutel tot een duurzame economie, waarbij nemen van en teruggeven aan de natuur in evenwicht zijn. Alleen door een dergelijke wederkerigheid te ontwikkelen kunnen wij als menselijke beschaving in een ecologisch equilibrium met de natuur samenleven.
In dit artikel laat ik zien hoe het extractivisme samenhangt met het historische ontstaan van natuuroverheersing en sociale ongelijkheid en hoe het ecologische begrip van wederkerigheid ook antropologisch van belang is om de mens als taal- en cultuurwezen te begrijpen. Wederkerigheid vormt zo de rode draad die de ecologie en de menselijke beschaving bijeenhoudt en bovendien verbindt met de politieke strijd voor een duurzame en rechtvaardige economie, voorbij de huidige dominantie van het kapitalistische winstmotief.
In het volgende onderzoek ik de vraag of we deze "tussentijd" niet ook anders kunnen begrijpen, niet alleen negatief – als chaotische overgangsperiode – maar ook positief als de Tijd van het Tussen. Is het Tussen niet precies de spil waar de komende pannenkoek-samenleving om moet draaien? Het Tussen (das Zwischen, the Between, the Inter, l’Entre-Deux) is een centraal en complex begrip uit de hermeneutische, postmoderne en ook ecologische filosofie dat duidt op de absoluut gelijkwaardige, ontologisch productieve en non-binaire relatie tussen Ik en Ander, tussen identiteit en andersheid, tussen eenheid en veelheid, tussen mens en natuur, en tussen levende wezens in ecosystemen. Daarmee biedt het Tussen een ontologisch alternatief voor het modern-westerse paradigma van het autonome Ik en zijn binaire logica van zelfbepaling door uitsluiting van andersheid, zoals dat met name door Descartes, Kant en Hegel filosofisch is uitgewerkt.
Zoals ik zal betogen is het precies deze binaire logica die aan de kapitalistische machtspiramide ten grondslag ligt, voor zover deze logica de veelkleurige rijkdom aan reële verschillen tussen mensen onderling en tussen mens en natuur reduceert tot schematische variaties op de dialectische tegenstelling van Ik en niet-Ik: de vrouw is slechts niet-man, de natuur is slechts niet-mens, het lichaam is slechts niet-geest, de kleurling is slechts niet-blank, de homo is slechts niet-hetero, etc. De concrete, oneindig gevarieerde rijkdom aan verschillen wordt zo gereduceerd tot simpele, manicheïstische schema's ten dienste van het heersende, westerse, masculiene subject. Zo houdt de machtspiramide zichzelf in stand door concrete vormen van klassisme, kolonialisme, racisme, seksisme en antropocentrisme.
Het Tussen biedt een alternatief ontologisch paradigma dat, in de terminologie van Adorno's negatieve dialectiek, "verzoening" mogelijk maakt: "Deze geeft het niet-identieke vrij [en] opent pas de veelheid van het verschillende, waarover de dialectiek geen macht meer heeft. Verzoening is het indachtig zijn van het niet langer vijandige vele, zoals dat voor de subjectieve Rede anathema is" (Adorno 1990, 18). Het Tussen stelt ons in staat om te begrijpen hoe radicaal verschillende wezens in absolute gelijkwaardigheid en vrijheid met elkaar kunnen leven in netwerken van wederzijds affirmatieve afhankelijkheidsrelaties. Zo vormt het Tussen de ontologische grondslag van de centrale waarde van balans die volgens Rotmans in de komende radicaal-democratische en ecologische pannenkoek-samenleving centraal moet staan.
In dit essay werk ik de ontologie van het Tussen primair uit aan de hand van de dialogische filosofie van Martin Buber, waarin het Tussen – de dialogische relatie tussen Ik en Jij – ontologisch gedacht wordt als de zijnsbron van de gesprekspartners. De gesprekspartners moeten hierbij nadrukkelijk niet als louter menselijk begrepen worden: élk zijnde, levend of niet levend, verschijnt volgens Buber oorspronkelijk als een Jij in de universele, kosmische dialoog. In die zin kan het Buberiaanse Tussen, zoals bijvoorbeeld Levinas doet, begrepen worden in Heideggeriaanse termen als "het Zijn van de zijnden": datgene wat alles laat zijn. Pas door de instrumentaliserende houding van de mens wordt deze Ik/Jij-relatie gereduceerd tot een objectiverende Ik/Het-relatie, waar de ander verschijnt als een inwisselbaar en exploiteerbaar "ding". Zo combineert Buber kapitalismekritiek met de universele aanspraak van zijn dialogische ontologie als een fundamentele ontologie voor de werkelijkheid als "open geheel".
Vervolgens laat ik zien hoe het dialogische Tussen samenhangt met vergelijkbare begrippen in de hermeneutische, postmoderne, post-marxistische en ecologische filosofie, waarbij ik nader inga op denkers als Levinas, Adorno, Hardt en Negri, Arne Naess, Naomi Klein en Jason Hickel. Uiteindelijk mondt de zo uitgewerkte ontologie van het Tussen uit in een post-modern vrijheidsbegrip als kritisch alternatief voor het moderne autonomie-ideaal, een alternatief dat een derde positie tussen autonomie en heteronomie vormt en dat als zodanig voorbij de binaire logica van de westerse moderniteit gaat. Het is deze vrijheid, gefundeerd in de ontologie van het Tussen, die een nieuw kritisch-emancipatoir project mogelijk maakt en daarmee de basis legt voor postmoderne en ecologische kapitalismekritiek.
Bovendien zijn de vruchten van die groei zeer ongelijkheid verdeeld, waarbij de winsten primair geïncasseerd worden door een steeds rijkere elite. Een elite die daarmee niet alleen bovenmatig drukt op de ecologische stabiliteit van onze planeet, maar ook op onze democratische systemen. Groeiende economische macht betekent immers óók groeiende politieke macht, des te meer in het huidige tijdperk van Big Tech en de sociale media.
Politici, van links tot rechts, doen er verstandig aan dit onder ogen te zien en zouden eindelijk weer het k-woord – kapitalisme – in de mond moeten durven nemen. Te lang is de kapitalistische economie geaccepteerd als ‘the only game in town’, als ware het een natuurgegeven dat net zo min aangepast kan worden als de zwaartekracht of de lichtsnelheid. We moeten dit Denkverbot over het kapitalisme opheffen. Het kapitalisme is geen natuurwet: het is door menselijk handelen ontstaan en kan dus ook door menselijk handelen veranderd worden.
Paradoxaal genoeg geeft juist het omvattende karakter van de huidige crisis van het kapitalisme aanleiding tot enige hoop. De dreiging van ecologische ineenstorting gaat iedereen aan, of je nou links bent of rechts. En omdat nu ook liberale principes als democratie, individuele autonomie en zelfs vrije marktwerking door het kapitalisme bedreigd worden, is de oude tegenstelling tussen socialisme en liberalisme aan het eroderen. Oók liberalen hebben nu reden genoeg om het kapitalisme aan te pakken.
Dit alles opent de mogelijkheid van groen-liberaal-socialistische samenwerking in het beteugelen van het neoliberale kapitalisme. Een dergelijk monsterverbond is waarschijnlijk onze enige kans om een politieke meerderheid te creëren voor een alternatieve economie met fors meer sociaal-economische gelijkheid, fors meer democratie en in harmonie met de natuur. In dit artikel onderzoek ik de noodzaak en mogelijkheden van zo’n breed verbond tegen het huidige gedereguleerde kapitalisme.
question.